Nog redelijk gezond. Maar op mijn leeftijd krijg je toch minstens te maken met wat licht fysiek ongemak. Een van mijn vele hinderlijke kwaaltjes is dat af en toe mijn vingers gaan jeuken. Heel lastig. Het gebeurt vooral als ik nieuwe boeken te zien krijg. Vroeger betrof dat alle boeken, maar sinds ook mijn ogen niet meer zijn wat ze nooit geweest zijn, overvalt dit euvel mij geheid als ik bij mijn mail weer wervende teksten aantref van e-book- slijters. Van Bruna bijvoorbeeld. Heel hinderlijk. Of, wat nog erger is, van Everyman Chess. Dat zijn echt zakkenrollers! "Drie voor de prijs van twee!" "Speciaal aanbod voor de zomermaanden!" "In aantocht! U mag dat niet missen!" Onlangs hadden ze een boek over David Bronstein in de aanbieding.
'Wil ik hebben!' Likkebaarden: 'Hebben,hebben,hebben!' Smoes: 'Misschien iets voor de website. Sinds ik erelid ben kunnen mijn financiën toch het probleem niet zijn.' Ach ja, die Bronstein. Dat was de man van 12-12 tegen Botwinnik, in 1951? En het mooiste toernooiboek aller tijden: Zurich 1953
Het ging in 1951 om het wereldkampioenschap, tegen Botwinnik. Bronstein speelde geweldig. Het waren zijn topjaren: hij was geliefd om zijn creativiteit, en vechtlust. (Hij was gek op Koningsgambiet en Koningsindisch. "Dat is tenminste schaken!" Hij had een hekel aan 1. c4. "Boring!", vond hij.)
Twee rondes voor het einde stond Bronstein een punt voor, en had genoeg aan 1 punt uit de resterende twee partijen. Dan zou hij de titel overnemen van de onverslaanbaar geachte schaakmachine Bot-winn-ik. (What's in a name! Hij zou met twee keer een jaartje onderbreking (Tal, Smyslov) 15 jaar lang wereldkampioen zijn.) Maar een werelddtitel voor Bronstein kwam de Sovjets niet goed uit. Botwinnik was een voorbeeldig communist. Daar kon je van op aan. Bronstein was wat meer onberekenbaar. Bovendien was zijn herkomst verdacht. Zijn vader had zeven jaar in een strafkamp gezeten. Waarom was onduidelijk, zoals meestal onder Stalin. Van hogerhand zou Bronstein onder druk gezet zijn om toch dat ene punt maar niet te oogsten. Zulke dingen gebeurden in Rusland in die tijd geregeld. 'Als je niet meewerkt, hoef je er niet op te rekenen de komende jaren aan buitenlandse toernooien te mogen meedoen'. Zoiets. Zelf ging hij later op de details niet in. Hij sprak wel van psychische druk. Maar voegde er aan toe dat dat ook kwam doordat zijn huwelijk was stuk gelopen en hij van plan was met een nieuwe vrouw verder te gaan. Als hij wereldkampioen zou worden zou de Russische pers daar wel pap van lusten. Achteraf had hij er geen spijt van dat het op de valreep mis ging. Hij zou als wereldkampioen zowiezo aan allerlei verplichtingen hebben vastgezeten, en daar was hij de man niet naar. Geen zin in. Gezegd moet worden dat Botwinnik de 23e partij sterk speelde, en echte blunders maakte Bronstein hier niet. Men heeft later wel vastgesteld dat het vreemd is dat Bronstein na het afbreken de stelling opgaf, terwijl hij het wit nog heel lastig had kunnen maken. Waarom deed hij dat in een voor hem zo enorm belangrijke situatie? Helaas is matchfixing moeilijk te bewijzen. Nou ja, bij Willem II mischien, maar bij zulke schaakslimmerikken?
Zwart aan zet. Het is wel een mooi voorbeeld van zetdwang! Geen stuk mag ongestraft spelen. Het minst beroerde is verlies van pion b6. Dus 57 …. b6-b5 is de zet die Houdini aangeeft. Als je de dekking van d5 of h5 opgeeft kost dat niet alleen een pion, maar creëer je zelf ook gelijk een vrijpion voor de tegenstander. Maar de zetdwang is daarmee niet opgelost:
57…b5 58.axb5 b6 59.Kd3 en opnieuw een onaangename keuze. Wat laat zwart los? (1.35 voor wit, maar toch, hij had het nog even kunnen proberen. )
In de 24e partij leek Bronstein zijn best te doen om te winnen. Hij offerde een pion voor het initiatief. Maar bereikte er niets mee. Maar de eenvoudige clubspeler vraagt zich af waarom een schaker op de rand van het wereldkampioenschap al na 22 zetten remise voorstelt. (Bij 12-12 zou Botwinnik zijn titel behouden.) Ook al staat hij een pion achter. En zeker waarom een vechtjas als Bronstein dat doet?
Er is nog een verhaaltje hieromtrent: Na de 22e partij wandelde Bronstein ter ontspanning met een heel mooie vrouw in het bos. Hij was zeer verliefd op haar. Er was sprake van wellicht binnenkort een huwelijk. Hij zei: "Ik maak een goede kans om over een paar dagen wereldkampioen schaken te worden. Wat zou je daarvan vinden?" Waarop Lydia Bogdanova geantwoord zou hebben: "Dat kan me echt geen bal schelen!" Volgens Bronstein's vriend Tom Fürstenberg (Nederlander) was dit waarschijnlijk Lydia's eerste fout van meer, later volgende, waardoor het huwelijk niet doorging. Het zou David Bronstein zeer geschokt hebben, en in die geestesgesteldheid speelde hij zijn 23e partij.
Al deze verwikkelingen heb ik niet bewust meegemaakt. Ik was toen 15 en schaakte alleen nog maar met vriendjes. Het is allemaal later opgedane kennis. Maar in 1954 sloeg bij mij het schaakvirus echt toe. Op het Waterlooplein lag in een boekenstalletje een beduimeld boek van Euwe en Den Hertog, deel 1 van de vier delen 'Praktische schaaklessen' . Dat was interessant. Ik schaakte graag, maar ik begreep er niet veel van. Daar kon ik met dit boek verandering in aanbrengen. En het was goedkoop. Hoeveel zakgeld had een scholier in die tijd? 1 gulden per week? Of nog minder? 'Wil ik hebben!' Likkebaarden."Hebben, hebben, hebben!" Toen al. Ik studeerde er braaf in. Raakte in het schaakteam van de Gemeentelijke Keekschool voor Onderwijzers. Werd lid van de schaakvereniging Het Vrije Veld. Won daar gelijk de 2e groep. Het kweekschoolteam werd kampioen van Amsterdam. Vervolgens schoolschaakkampioen van Nederland. Wat was het allemaal interessant. Ik werd behoorlijk schaakgek. Ik begon het schaaknieuws bij te houden. Dat kon toen alleen nog via de krant. TV en computer hadden we nog niet.
Er zou een schaakolympiade worden georganiseerd door Argentinië, in 1954. Enkele maanden voor de datum kwam dat land erachter dat het ze niet ging lukken. Afgezegd. Wat een schandaal! Maar Nederland was een schaakland van betekenis. Wij hadden een Euwe, een Donner, een Prins. Die toeterden hun partijtje mee in het schaakconcert van die dagen. Nederland nam de organisatie wel even over, schraapte de benodigde financiën bijeen, en stampte in enkele maanden een wereldtoernooi uit de grond. Het werd gehouden in de Apollohal in Zuid. Ik woonde een straat verderop. Tjonge, dat was mooi. Dat was prachtig! Verschillende keren liep ik er binnen. Wat daar allemaal rondliep. Zomaar in het wild. Je kon ze bijna aanraken. 26 landen. 150 deelnemers. Al die grote mannen waarvan ik inmiddels de namen al heel goed wist. Die man met dat effen, wat zure gezicht, dat was Botwinnik. En die lange knappe man met vriendelijke glimlach, dat was Keres. En ach, dat kleinere mannetje met die guitige ogen dat was de man die zulke prachtige offers kon verzinnen, allerlei toernooien won, het idool van alle clubschakers in die tijd, dat was, jawel, dat was…. jaja …… David Bronstein!
En wie hebben we daar!? Notabene Najdorf, himself. Wel al een beetje ouder, maar toch niet zo oud dat hij zich niet begerig door iemand aan een mooie jonge vrouw liet voorstellen. Ik stond ernaast. "Herr Groszmeister. Darf ich Sie bekannt machen mit … ". Ik vond het een beetje genant. Ouwe vent! Hij viel voor mij een beetje van zijn Siciliaanse voetstuk. Nu weet ik dat hij toen pas 45 was. Ach ja, en ik 18, en moest nog veel leren. Ook van andere dingen dan van schaken.
(Wel leuk zo'n schaaktoernooi bezoeken. Ik deed dat toen voor het eerst. Er waren geen demonstratieborden en geen commentaar. Je moest over de schouders van de beroemdheden naar hun bord kijken. Ik ben de hobby toernooitje-kijken nooit meer kwijtgeraakt. (Wegens de hitte hebben we de treintickets voor Dortmund dit jaar maar laten verlopen. Dat ging me zeer aan het hart.)
Bij de schaakolympiade '54 was het Russische team een maatje te groot voor iedereen. Dat was al jaren zo, en dat zou nog jaren zo blijven. David Bronstein scoorde (ongeslagen) 71 % aan het derde bord. Maar Keres (bord 2) en Botwinnik (bord 1) scoorden zelfs nog iets hoger. Kun je nagaan!! Daarom was de prestatie van Nederland in de voorronde eigenlijk formidabel. Ik stond achter twee rijen bezoekers, en rekte mijn hals. Lodewijk Prins won van Kotov! Donner en Euwe speelden remise tegen Botwinnik en Smyslov. Nou ja Cortlever werd door Bronstein opgerold. Dat wel. 2-2 tegen de machtige USSR! De kranten stonden er bol van. In de finalegroep moest Nederland weer tegen de Sovjets. Die zetten toen de zaken even recht. Alleen Euwe hield remise tegen Bronstein (aan het 1e bord!) . De andere Nederlanders waren kansloos : 0,5-3,5.
Cortlever (zwart) staat tegen Bronstein al minder volgens Houdini. Daar zal die witte vrijpion op c5 wel debet aan zijn. Aanschouwt hoe Bronstein Cortlever nu oprolt. Eenvoudig, maar doeltreffend. Een open torenlijn en een sterk veld op d6.
29 ….. Lxf3 30.Dxf3 Dc7 31.Td6
Te8 ([31…Txd6 32.cxd6 Dc8 Toren op a8 moet gedekt worden 33.d7 Dg8 34.Db7)
32.Tfd1 Tad8 33.Txa6 en zwart geeft op. Dat wordt nog een mooie vrijpion, op a5.
Na de 12-12 match van 1951 is Bronstein verschillende keren dicht bij de titel geraakt, maar nooit meer zo dicht. In het volgende kandidatentoernooi in 1956 (ook in Amsterdam!) werd hij 'slechts' gedeeld 3e. Natuurlijk ging ik daar ook kijken, in het Minerva-paviljoen, op de Apollolaan. Ook dicht bij huis! Ik herinner me dat ik diep onder de indruk was van Boris Spassky. Die was nota bene 18 jaar, een jaar jonger dan ik, en zat hier doodgemoedereerd te schaken om het recht de wereldkampioen uit te dagen. Hij werd 3e !! (gedeeld, met Bronstein, Szabo en Petrosian) Keres bezette de 2e plaats. Daar had hij trouwens een abonnement op. En Smyslov won, en mocht dus in 1957 de worldchampion uitdagen. (Hij versloeg toen Botwinnik, maar een jaar later veroverde die de wereldtitel al weer terug.) Ik herinner me nog dat iemand aan de later binnentredende Euwe even een opening van Spasski toonde . Ik stond erbij. De stukken vlogen heen en weer over het bord. "Wat doen ze allemaal?", dacht ik. En toen zei Euwe "Ja, dat heb ik ook eens tegen me gehad , in 1947." Wat een geheugen! Ik was perplex. Ik voorspelde mezelf dat ik nooit echt goed zou leren schaken. Die voorspelling is uitgekomen.
In mijn schaakboekerij staat "The Sorcerer's Apprentice" (2009) van Bronstein en Tom Fürstenberg. Een bestseller. (Alle boeken van Bronstein werden een beststeller.) Hij nam daarin ook op zijn partij uit dit kandidatentoernooi 1956, tegen Boris Spasski (wit). Dat het KoningsIndisch werd, zal niemand verbaasd hebben. Grootmeester Bronstein was een voorloper van meester AJ Kuijer.
1.d4 Pf6 2.c4 g6 3.Pc3 Lg7 4.e4 d6 5.f3 (de Saemisch variant, heel populair toen, ik speelde toen niet anders) e5 6.d5 Ph5 7.Le3 Pa6 8.Dd2 Dh4+ !? 9.g3
9. …. Pxg3 !!?? 10.Df2! (u kent die grap vast wel!) Pxf1!? 11.Dxh4 Pxe3 12.Kf2 Pxc4
Behalve zijn eigen commentaar nam Bronstein ook dat van anderen op : Dr Max Euwe, na zet 9 "Een buitengewoon diep en hoogst origineel concept. Zwart offert zijn dame voor het loperpaar en wat pionnen. Het is moeilijk de correctheid van dit offer te beoordelen, maar één ding is zeker: als er één speler in de wereld is die zo'n concept kan laten werken kan dat alleen Bronstein zijn." En G.Koltanowski: " een speler die moedig genoeg is zijn dame te ruilen tegen twee lopers in zo'n topniveau-partij mag niet de hoop laten varen ooit wereldkampioen te worden!"
Het wordt een prachtige partij. Maar rond zet 20 hapert er iets in B's aanvalsmachine.
20 ….. Lxf5 ?
Bronstein geeft aan dat na 20…Pe7 zwart minstens remise heeft.
Bijv. 21.Pe4 Pxf5 22.Pxf6+ Txf6 23.Dg5 Taf8
of 21.fxg6? Pf5! 22.De1 Pc2
21.Ta4! Bronstein vermeldt hier dat hij deze zet volkomen overzien heeft. Hierna kan hij alleen nog vechten. Maar daar is Spasski ook goed in. Na zet 25 vecht Bronstein voor zijn leven. Hij verzint de ene list na de andere. Maar het mag niet baten. Bij zet 48 geeft hij op. Maar bijna iedereen denkt dat het offer bij zet 9 correct is.
(wordt vervolgd)