Alle berichten van Eddy Saraber

Uit de kast gekomen 17

Het kwam niet uit de kast, maar toch ook weer wel. Ik schreef het al bij de vorige aflevering : ik houd van praatschaak. Maar het aardige  ‘Praatschaak’ van Evert Straat ( Ooievaarsreeks, deel 1 en deel 2, uitgave Bert Bakker, 1956) heb ik kennelijk bij een aanval van opruimwoede  ooit uit mijn kast  laten verdwijnen. Maar nu heeft uw illusionist  het weer tevoorschijn getoverd. Geen beeldschone assistente naast me, maar wel een prima hulp, van de firma ‘Schaakboek ‘. Het was gelijk weer een feest.

Straat was een veelzijdig man : hij was advocaat, vertaler van Griekse klassieken en Shakespeare en won daarmee de Martinus Nijhoff-prijs voor vertalers, hij was journalist bij de Volkskrant, o.a. van artikelen over schaken. Hij was zelf ook een vrij sterke schaker. Ik vond een tiental  partijen van hem terug tegen bekende grootmeesters. De meeste verloor hij, maar hij won ook wel eens, bijv. nota bene tegen Euwe!

Bladerend in deel 2, met zijn verslagen van belangrijke toernooien, stuit ik op een serie over Amsterdam 1954. Schok der herkenning! Ik was nog maar net met een beetje serieuzer schaak begonnen. Ik studeerde nog op wat toen nog  de Amsterdamse “Kweekschool voor Onderwijzers” heette.  Nou ja ik studeerde wel een beetje, maar had vooral mijn neus in schaakboekjes. Dat moest ook wel want wegens tekort aan echte schakers werd ik aan het laatste bord gezet van het kweekschoolteam dat enkele sterke veelbelovende jonge clubspelers herbergde. Ik mocht niet al te veel uit de toon vallen. Ik maakte wel vorderingen. Toen het Kweekschoolteam een jaar later eerst schoolschaakkampioen van Amsterdam werd en daarna van Nederland, was ik opgeklommen tot het vierde bord. In 1954 was ik nog lang niet zo ver, maar ik kende wel al namen van toenmalige  beroemdheden. Dus ik keek mijn ogen uit in de Apollohal, waar de Schaakolympiade 1954 georganiseerd werd. Die zou oorspronkelijk plaatsvinden in Argentinië, maar dat lukte daar om financiële redenen niet. Half juli werd dat, rijkelijk laat, door de Argentijnen medegedeeld.  Het werd een  huzarenstukje  van Lodewijk Prins (ja die van ‘Uit de kast 15’) , die vond dat het dan maar in Amsterdam moest gebeuren. Hij had twee maanden! Stel u voor. 26 landenteams, elk met 5 of 6 spelers  De financiën  voor elkaar krijgen, hotelkamers reserveren, contact met deelnemende landen, materiaal en geschikte ruimte reserveren, enz. , enz.   Hij fikst het! Ik woonde er om de hoek.  Het was het eerste schaaktoernooi dat ik bezocht. Er zouden er nog ontelbare volgen.

Straat schrijft erover en ik herken het nu nog allemaal.  Ik zag Najdorf, Euwe, Botwinnik , enz, enz. in het wild. Het was er bomvol. Ik lees bij Straat dat er 1700 bezoekers waren. Ik was er op de avond dat Nederland tegen  Rusland moest. Straat: “Intussen zat en stond men vanavond in de Apollohal rijen en rijen dik; bij de demonstratieborden werd ook op de grond gezeten en het kostte veel techniek en combinatievermogen om te weten te komen wat er gebeurde.”  Ik had dat duidelijk niet in huis Het was zo druk dat ik de demonstratieborden niet kon bereiken, en van de partijen helemaal niets zag. Over de koppen van toeschouwers heen kon ik nog net de hoofden zien van de langere mannen Donner en Euwe toen ze hun tegenstanders de hand schudden. Van Prins en Cortlever zag ik niets, want die zaten achter hun bord.  Toch was het leuk. Heel erg spannend namelijk. De USSR was in die tijd de absolute heerser over het schaakleven. Schaken was daar een schoolvak. Ze bezaten tientallen supergrootmeesters. Elke uitgezonden Russische schaker kon een toernooi winnen. Ook als wij zijn naam nog nooit gehoord hadden.  Rusland  had dus al vijf keer zo’n Olympiade gewonnen. En dat vond de USSR belangrijk. Nu ook weer. In de Apollohal zaten dus de allergrootsten: Botwinnik, Smyslov, Keres, Bronstein, Kotov. Ik wist: in eerdere ronden hadden ze met 4-0  of zoiets tegenstanders vermorzeld. Hoe gingen de  Nederlanders het eraf brengen?  Ik zag niets, maar hoorde wel het opgewonden gezoem in het publiek. Gelukkig kan ik nu alsnog bij Straat preciezer lezen wat er gebeurde: Dat volgt hier:

 “Om zeven uur was het duidelijk, dat er aan geen van hun borden een ongeluk was gebeurd. Men stond tegen de keur van het Russische meestersgilde voorlopig niet slecht. Euwe behandelde met zwart een Nimzowitsch-normaalstelling zorgvuldig, Donner hield een Nimzo-Indisch, variant Dc2 en d5, in evenwicht, Cortlever had kleine moeilijkheden in een Schlechter-variant van de Slavische partij tegen Bronstein, en Prins kreeg tegen Kotov in een Pirc- opening goed spel. Er was geen tijdnood, in onverstoorbare rust zat de Nederlandse ploeg achter de borden en Cortlever hapte al spelende smakelijk in een appel. Dat het een zure zou worden kon hij toen nog niet weten. De eerste werkelijke gebeurtenis -zoiets waarvan in een toernooizaal onmiddellijk de temperatuur stijgt-  was een pionoffer van Euwe op de 21ste zet.  Wat kreeg hij daarvoor? Druk op de d-lijn. Meer konden we niet ontdekken. Stelselmatig begon de wereldkampioen Botwinnik die druk te neutraliseren en al stond Euwe op dit moment zonder twijfel best, hij was een pion achter…. Donner had intussen de dames geruild en hoefde zich in het eindspel dankzij sterke paarden over zijn geïsoleerde d-pion niet al te veel zorgen te maken. Cortlevers moeilijkheden groeiden helaas zienderogen maar Prins kreeg voortreffelijk spel: een gat op f5 verlamde de stoere Kotov in zijn bewegingen. Even later viel de eerste beslissing: Smyslov winnaar van het kandidatentoernooi van verleden jaar, gelijke van de wereldkampioen in de titelmatch, bood tegen Donner remise aan. De Nederlander had geen enkele reden dat aanbod te weigeren en zo oogstte onze ploeg het eerste halve puntje. Een half uur later was het ook in de partij Botwinnik- Euwe zover. Juist toen Euwe aanstalten maakte te bewijzen dat zijn stelling werkelijk zeer goed was, ondanks de pion achter, stelde de wereldkampioen voor het punt maar te delen. Opnieuw was er geen reden zulks af te slaan; het risico door te spelen op winst was niet gerechtvaardigd. Wonderlijk was dat toen Euwe de remise accepteerde een luid applaus door de zaal klaterde. Dat huldebetoon maakte de indruk dat men onze oud-kampioen, wiens kracht nog altijd enorm is,  zowaar gaat onderschatten. Met twee remises tegen Rusland was intussen onze kans op een tweede plaats geweldig gestegen. Zat er nog meer in de Nederlandse ploeg? Welnu, het bleek meer en meer dat Prins de grote Kotov in een uiterst moeilijke stelling had gemanoeuvreerd. Cortlever stond langzaam op verlies. Bronstein snoerde hem met geraffineerde manoeuvres in, drukte hem dood, zoals dat heet, maar Prins had beslist winstkansen. En toen Cortlever tenslotte op moest geven, wisten we met zekerheid dat Prins niet zou verliezen en waarschijnlijk voor compensatie van de eerste Nederlandse nul zou zorgen. De opwinding bereikte daarmee tegen 22:30 een hoogtepunt. Te weten te komen wat er bij Prins-Kotov gebeurde, werd steeds moeilijker – en het ging tenslotte om een pionneneindspel waarin alle motieven van deze zo broze stellingen -verst verwijderde vrijpion, oppositie, tempo, en driehoekje mee klonken-  en dan moet men precies weten hoe de stelling is. Nog op het laatst was er verschil van mening of een pion van Prins nu op a2 dan wel op a3 stond, wat van grote betekenis kon zijn.  Maar toen dan Kotov met een meer dan somber gezicht zijn zet insloot (ES: in die tijd werd een partij laat op de avond afgebroken met een afgegeven zet in een enveloppe, die bij het hervatten pas werd geopend.) ging het gerucht door de zaal dat Prins gewonnen stond. Dat werd toegegeven door Lilienthal die in dit eindspel als secondant niets meer te analyseren zag. Het werd bewezen door Van Scheltinga.  Maar we zullen pas gerust zijn als we de 1 van Prins tegen Kotov veilig als een turf op de tabel zien staan. “

“Het wordt twee-twee. Een prestatie die eerbied afdwingt. Die de Nederlandse ploeg tot één van de sterkste van het toernooi stempelt. Dat geeft moed en zelden heb ik drommen mensen met zo stralende gezichten en eindeloos geduld voor een vestiaire zien staan Er werd druk uit het hoofd geanalyseerd. “Prins had de oppositie”  “Kotov ging voor het blok” . Het schaakjargon bloeide en bewees in allerlei vormen zijn plastische kracht.”

Ik wist nu al weer meer dan ik me kon herinneren. Maar in deze mooie moderne tijd kun je nog dichter bij het verleden komen. Zowat de hele schaakhistorie ligt opgeslagen in digitaal te benaderen partijen. Ik zoek en vind de partij met het vraagteken van Euwe en de partij met het uitroepteken van Lodewijk Prins. Eens kijken of Evert Straat de werkelijkheid respecteerde of geweld aandeed. Even vragen aan prof.mr dr K. wat hij ervan vindt.

Ja, Straat heeft het goed, hij verzint niks.

Wel denk ik na het bekijken van de analyse:  Was superkampioen Botwinnik (die naam alleen al) vanavond niet in zijn beste bui, of speelde Euwe nu zo geniaal?  Prof. mr dr K. vindt ook dat het pionoffer van prof. dr Euwe wel correct is. Bij de eindstand heeft Botwinnik niks meer. Overigens begrijp ik niet echt hoe Euwe als hij het offer brengt zoiets al ziet. Het zal wel een grotere manoeuvreermogelijkheid voor zijn stukken zijn. Ik begrijp wel waarom aan het eind de stand gelijk is.  Door de actieve toren dreigt zwart ook weer een pion terug te winnen.

De partij van Lodewijk Prins gaat mijn schaakmogelijkheden nog veel verder te boven. Hoe kom je ertoe om je loper aan de rand van het bord  met g4 op te sluiten? Het lijkt dan net zo’n zielig, machteloos wezen als dat malle paard op h8, maar als die weg wil kan dat nog, maar die loper? Dat ook Prins verder meer mogelijkheden voor zijn stukken heeft, dat zie ik wel. Maar dat je dan vooruit ziet dat je zo dit eindspel kan winnen? En ja, het zit er allemaal in : oppositie, tempo-driehoekjes, de andere koning op zijn weg belemmeren, de positie van de koning.

Tabe Bas, een in Amsterdam bekende acteur, zanger en schaker, een keertje open kampioen van Nederland, vriend van velen, o.a. van Donner. Ik herinner me nog wat die me ooit eens bij hem thuis  vertelde, toen ik als twintigjarige beginner daar met hem een potje mocht schaken. Hij had hij veel rapid met Prins gespeeld, zei hij, en hij kwam bijna  altijd goed weg. Tot het eindspel. Dan werd hij steeds op mysterieuze wijze weggespeeld.  ‘Tegen Prins zijn eindspeltechniek ben je machteloos’ vond hij. Nou u kunt daar in het volgende  potje wel een indruk van krijgen.

Eens even kijken of ik nog meer kan vinden dat me inspireert. Nou dat duurt niet lang. Er is genoeg. Mijn aandacht wordt getrokken door een artikel waarin het woord Colle voorkomt. In mijn laatste actieve periode in Aris de Heer speelde ik dat geregeld. Ik won er veel mee. Vooral in de externe. Er zijn twee mogelijkheden: de ouderwetse Colle van Colle himself, en de vernieuwde Colle van Zuckertort en Koltanowski. Dat laatste speelde ik. Ik zag het Ron ook een paar keer spelen, maar hij keek ook naar de echte oude Colle-opstelling.  Alleen Frank had het door, waarschijnlijk intuïtief, hoe hij het minder prettig voor me kon maken. Met een heel vroeg Lb7!  Dat werd dus remise.

Dit artikeltje van Straat is dus ook leuk voor mij. Wat heeft Straat over Colle te melden?

“Van kwaad tot erger daaraan moest ik denken, toen ik dinsdagavond in de Apollohal een partij volgde, waarvan ik de acteurs voorlopig verzwijg. Door een misverstand tussen pers en publiek dat uit  kranten begrepen had dat die avond niet gespeeld werd , doch had vergeten dat er behalve een winnaarsgroep ook nog een classificatie-toernooi aan de gang was. De radio werd te hulp geroepen en tegen 9 uur pm was de opkomst redelijk. Hoeveel men mist als men in een landentoernooi de staart negeert, bleek wel weer vanavond. Een Ier van formidabele kracht opende tegen een beroemde Fransman met d4, en gaf met zijn volgende zetten te kennen dat hij het Colle-systeem wilde proberen.

De Belg Edward Colle was tussen 1923 en 1935 een der sterkste van de toenmalige meesters geworden, met een zeer originele stijl (waarvan onder andere onze Euwe menigmaal last heeft gehad) en die slechts door een hardnekkige maagkwaal, waaraan hij tenslotte bezweek, verhinderd werd tot de allerhoogste regionen door te dringen. Colle was in Nederland in die jaren geliefd als weinig buitenlandse meesters. Toen hij stierf had hij de schaakliteratuur verrijkt met vele fraaie partijen en met een vernuftig openingssysteem, dat nog altijd zijn naam draagt. De Ier wilde dus Colle, maar de Fransman had er geen zin in. Laat ik even de partij achter elkaar noteren, het zijn maar 23 zetten.”

Hij geeft er geen commentaar bij. Ik geef hieronder dus het commentaar van Prof. Mr Dr K.,  ingepakt in mijn omslachtiger taalgebruik, met ook nog een beetje wijsheid van mijn eigen zelvers.

Onbekende – Anonymus,    1954

Ik vind dat die Fransman terecht beroemd is, want die is af en toe mooi bezig. Maar die Ier mag dan ‘formidabele kracht’ hebben, daar krijgen we hier niet veel van te zien. We zien wel dat je bij de Colle er niet op hoeft te rekenen dat je in de opening gemakkelijk beter spel krijgt. Je moet het hebben van later in de partij tactische mogelijkheden.

Ik wil het hier maar even bij laten. Ik was het eerst niet van plan, maar misschien komt er nog een tweede aflevering bij ‘Schaakpraat’. Even kijken of ik nog meer vind dat me inspireert. In ieder geval tot kijk.

Eindcorrectie moet nog plaatsvinden.

Hersenfitness 37+ Oplossing

Train uw voorstellingsvermogen! Direct vanaf het scherm!

Wit aan zet! Redt hij het nog net?

Goede inzendingen van Gerrit, en Kees, en Paul.

Uit de kast gekomen 16

Fire on board’ door Alexi Shirov.

Gaat over zijn beste partijen. Tja, dit boek bevat 110 partijen. Die heb ik destijds natuurlijk niet allemaal nagespeeld, en dat ga ik zeker nu ook niet doen. Gelukkig is er intussen wel wat veranderd. Bij Chessgames.com kunnen we nu bijna al die partijen terugvinden en downloaden! Dat gaat mij nu ook een hoop tijd schelen. Ik kan zo gemakkelijker wat voor u uitkiezen en hoef ze niet zet voor zet op mijn computer te zetten.

Overigens vind ik het wel jammer dat er aan het naspelen van al die partijen niet valt te beginnen, want het zijn werkelijk allemaal juwelen. Maar ja, ik ben geen professional en ga het helaas niet meer worden ook.  Chessgames heeft bij Shirov ook een rubriek: ‘notable games’. De meeste staan ook in zijn boek. Dus daar kan ik mooi mee beginnen.

Dit boek werd gepubliceerd in 1997  (uitgever Cadogan Chess), en bevat zijn keuze uit zijn partijen tot 1996. In 2005 verscheen er nog een ‘Fire on board’ deel 2,  met zijn partijen tot 2004.

Deel 1 zou eind 1995  uitkomen, maar dat ging niet door, want in 1995 werd Shirov’s  laptop gestolen! Kon hij weer opnieuw beginnen. Jonathan Speelman schrijft in het voorwoord dat Shirov ook in het gewone leven een beetje chaotisch was. Hij zal er wel veel spijt van hebben gekregen dat hij geen kopieën van zijn werk had gemaakt.

De titel ‘Fire on board’ dekt de lading. Ook Shirov was beroemd om zijn stukoffers en gewaagde, complexe,  tactische stellingen. Niet zo gek , want als puber was Michael Talj enige tijd zijn coach! Die had van het jongetje Shirov een paar partijen gezien en begreep direct: dit wordt een hele grote! En dat werd hij! Geruime tijd stond hij derde op de wereldranglijst Was ook ooit een sollicitant voor de match om de wereldtitel. Nadat hij tegen de verwachting  in een match ruim had gewonnen tegen Kramnik zou hij In 1998 om de titel spelen tegen Kasparov. Doch wegens financiële problemen ging die match nooit door! Jammer, jammer, want dat had wel een fraai spektakel kunnen opleveren. In zijn toptijd was zijn rating 2760. Hij schaakt nog steeds volop (is intussen tegen de 50) , maar zit niet meer in de top 10. Rating nu 2660.

Geboren in 1972 in Letland. Leerde schaken van een broer toen hij 4 was. Vergat alles weer, maar werd op zijn 7e opnieuw geïnstrueerd, en toen was het wel raak. Al snel konden zijn vader en broer niet meer van hem winnen. Hij werd naar een ‘schaakschool’  gestuurd.  De eerste partij die Shirov de moeite waard vindt om in zijn boek te behandelen is een partij uit 1983, toen hij elf was. Ook leuk voor ons om daar ook maar mee te beginnen.

Alexey Shirov – Valerij Ivanovich Zhuravliov Riga Riga, 1983

Ik vermoed dat ieder van u er nu nog veel voor over zou hebben om zo’n partij gespeeld te hebben. En zeker dus op elfjarige leeftijd!

Voor gezellige anecdotes en mooie herinneringen aan andere kleurrijke schakers moet u in dit boek niet zijn. Het gaat over schaakstukken, niet over mensen. In zoverre dat we wel een beetje mogen vernemen over Shirovs eigen verwachtingen en soms teleurstellingen bij de ontelbare toernooien waarin hij meedeed. Maar wel kort en  zakelijk: ‘ik bleek niet in vorm’, ‘het werd een disaster’, ‘gelukkig ging het daarna beter en won ik drie partijen op rij’ e.d. Nee, hij moet het hebben van de fraaiheid van heel veel van zijn partijen, en de degelijkheid en objectiviteit van zijn analyses. Voor mij wel een beetje jammer want ik houd erg van ‘Praatschaak’ . (Die term werd uitgevonden door Evert Straat die in 1965 twee Ooievaarpockets publiceerde onder die titel. Bomvol verhalen over de toenmalige schaakgoden.  Ik ben ze kwijt geraakt, maar heb ze bij het onvolprezen schaakantiquariaat ‘Schaakboek‘  weer kunnen bestellen. Wellicht iets voor een volgende aflevering?)

Nu rest mij dus niets meer dan u een keuze te offreren uit partijen met schitterende offers. Hij was trouwens ook een eindspelvirtuoos, Maar dat leent zich minder goed voor onze websiterubriek.

In 1990 werd Shirov jeugdwereldkampioen bij de junioren tot 18 jaar. Beslissend was een overwinning op Lautier  in de negende ronde. (Lautier was toen hij niet lang geleden stopte met schaken de enige schaker met een positieve score tegen Kasparov)

Ik ga meestal alleen de beslissende fase publiceren. Ook al schreef Paul Verkooijen me dat hij graag hele partijen wil zien, in de hoop zo tegenwicht te kunnen bieden tegen zijn ‘luiheid’, die studie van openingenboekjes in de weg staat. (Ik zal hem de hele partij wel mailen. Wie ben ik om hem niet te willen helpen tegen zijn luiheid.) Maar ik vrees dat zes of meer hele partijen in deze aflevering menigeen weer tot andere vormen van luiheid gaat verleiden.

Alexey Shirov – Joel Lautier 1988

De volgende partij voorziet S. van de volgende inleiding:

‘The game is clearly not impressive in his quality, but the sacrifices and pawnpromotion seem so amusing to me that I couldn’t help including it in the book’

Gelukkig maar. Ik denk dat wij, eenvoudige amateurs van Aris de Heer, juist zo’n partij nog wel aardig kunnen volgen.

Vooruit, voor Paul, toch maar even iets over de opening: Het begint als een Benkö-gambiet oftewel Wolga-gambiet. Ik hoorde Bert het eens schertsend benoemen als het Wodka-gambiet. Niet zo gek want het werd een tijdje veel door Russische schakers gespeeld. : 1. d4 Pf6 2. c4 c5  3. d5 b5 4. cxb5 a6  Ik zag het , geloof ik, een poos geleden  Ron nog wel eens met zwart spelen. Zelf heb ik me er ook een tijdje aan bezondigd. Je ziet het op hoog niveau nauwelijks meer. Het kan scherp worden à raison van slechts één pionnetje.

Na 5. bxa6 Lxa6 open a- en b-lijn voor te zijner tijd zware zwarte stukken, en mooie lopers, en wit kan niet zomaar e4 spelen want dat is hij (na Lxa6  en Lxf1) zijn rochade kwijt. Maar wit weet tegenwoordig wel wat je het beste kunt spelen.  Ook is het goed mogelijk om ‘fire on board’ te voorkomen, als je je wat bescheiden opstelt.  Bijv. met wat Shirov hier doet. 5. b6 !? Het pionoffer weigeren. Ik heb het zelf ook één keer in mijn leven gespeeld, in 1977, tegen onze meervoudige clubkampioen Roet. Het viel me tegen. Roet hield het vrij moeiteloos gelijk. Ook Shirov schrijft dat hij er later vanaf is gestapt omdat het minder problematiek geeft, maar ook minder kans op winst.

Maar in de volgende partij breekt desondanks toch brand uit aan boord.  We beginnen bij zet 17.

Alexey Shirov – Arnaud Hauchard 1990

En dit alles toen hij nog slechts 18 lentes telde.

We zagen eerder bij de aflevering over Talj dat diens offers lang niet altijd correct waren, maar vaak ook gespeeld werden met de bedoeling complicaties te scheppen in de tijdnoodfase. Shirov laat in de volgende partij zien dat hij dat ook kan. Zelfs een Kramnik  (wereldkampioen van 2000 tot 2007) raakt in de complicaties de weg kwijt. Terwijl hij bij winst het toernooi had kunnen winnen. En een heel belangrijk toernooi! Jarenlang (1978 tot 2010) was het toernooi in Linares een absolute topper. Daar kwamen alleen de allergrootste schaakgenieën bijeen om de krachten te meten. Die lieten zelden verstek gaan. Kramnik won het later toch, in 2000 en in 2004.  Andere meervoudige winnaars o.a. Kasparov, Karpov, Anand, Topalov, Ivantstsjoek. En … Timman, in 1988! In zijn toptijd. Grote jongens dus.

Vladimir Kramnik – Alexey Shirov 1994

In de volgende partij is er geen sprake van niet-correcte offers om herrie te schoppen in het kippenhok. Zijn 13e zet is huisvlijt,  schrijft hij ,en gevonden bij de na-analyse van een eerdere partij, En dat blijkt de weerlegging van deze toen veel gespeelde variant van het Siciliaans. Van de rest van de offers heeft hij waarschijnlijk wel wat achter het bord bedacht. (Wel achter het bord maar niet op het bord. Ik zag Shirov vaak langdurig naar het plafond of de muur zitten kijken als hij een nieuwe zet bedacht.)   Zijn tegenstandster Judith Polgar was als kind  destijds door haar vader eindeloos getraind in tactische stellingen, en tactiek was een van haar sterkste punten, Maar hier wordt ze volledig afgetroefd. Er is nergens een speld tussen te krijgen.Alexey Shirov – Judit Polgar

Mede dankzij deze overwinning eindigt hij 3e in het  Fontys-toernooi in Tilburg, achter Gelfand en Jeroen Piket, die de eerste  en tweede plaats deelden. Ver voor grote jongens als Karpov, Svidler, Adams, Leko.

Op het uitvoerige deel van zijn boek, met 81 partijen tot 1997, volgt een kleiner deel met eindspelstellingen. Hij vindt zelf dat daar zijn grootste kracht ligt. Want, zegt hij, in het eindspel komt het vaak aan op lange exacte berekeningen, en minder op ‘gevoel’. En daar is hij goed in.

De stellingen die hij in zijn boek analyseert leveren inderdaad lange en brede varianten op, Te uitvoerig en ook vaak te moeilijk voor onze eenvoudige schaaksite. Ik vond er één die er miscchien geschikt voor is:

Shirov – Ivantsjoek  1995

Omdat mijn verhaal  nu wel al veel van uw doorzettingsvermogen heeft gevraagd, ga ik het nu niet meer hebben over een ander hoofdstuk in dit boek waarin hij partijen publiceert die hij speelde met de Botwinnik-variant. Dat is een variant om met wit de Meraner te bestrijden. Dat is een van de scherpste zwarte verdedigingen tegen d4. Frank speelt hem nogal eens, zonder al te veel theoretische achtergrond!  1 d4 d5 2.  c4 c6 3 Pc3 Pf6 4 Pf3 e6 5 Lg5 dxc4 6 e4 b5 7 e5 h6 8 Lh4 g5 9 Pxg5 hxg5 10 Lxg5

Natuurlijk een opening naar Shirov’s hart, immers een stukoffer op de 10e zet! Ik heb er vroeger naar gekeken, maar kreeg niet veel kans om het te spelen. Gelukkig maar, want het is zodanig ingewikkeld dat je er je wel meer tijd aan moet besteden  dan ik toen tot mijn beschikking had.  Maar zeer interessant! Ik ga zelf zeker dit hoofdstuk nog eens goed bekijken, En als Frank  dat ook zou  willen, kan ik hem het boek wel even lenenl

Ik ga maar stoppen met mijn grasduinen, Het wordt me allemaal te veel. Veel te veel moois. Het boek is nog te koop. Eventueel in de uitgebreide versie van deel 1 + deel 2.  Ik geloof zelfs dat het gratis te downloaden is.  Moet je wel veel vrije tijd ter beschikking  hebben.

Eindcorrectie moet nog plaatsvinden

Hersenfitness 36 + oplossing

Train uw voorstellingsvermogen. Zonder schaakprogramma of houtjes.

Zwart speelde hier 31. …… Te7 met de bedoeling op e4 stukken te gaan ruilen. Goed idee?

Ik kreeg niet veel reacties. Wel mooie varianten van Peter v. P. , Kees K. en Gerrit v. D. Natuurlijk Kees, ik had Te7 nog niet in het plaatje gezet, om het wat moeilijker te maken.



Uit de kast gekomen, 15

Omdat niemand reageerde op mijn vraag welke soort tactiek u nog uit het boek van Seirawan voor u behandeld zou willen zien, laat ik zijn ‘Tactics’ nog maar even liggen. Ik zet het nog niet terug in de kast, want misschien komt er toch nog een reactie op.

Haalde er  een ander boekje uit, dat mij destijds stevig interesseerde. Ik ben een beetje bang dat de meesten van u het wat minder belangwekkend zullen vinden, maar daar trek ik me nu even lekker niks van aan. Is het als bij vorige keuzes (Talj, Donner) gewoon alweer een kwestie van nostalgie, van  heimwee naar wat vroeger zo mooi was, maar op mijn  leeftijd voorgoed voorbij? Kan me niet schelen.  Ik wil het boekje gewoon graag nogmaals lezen.  En erover schrijven, desnoods voor mijn eigen plezier, en voor die enkeling met vergelijkbare interesses.   

Ik trok uit mijn  kast: Lodewijk Prins‘ Multatuli en het spel van koningen’  , uitgave De Bezige Bij, 1970. Gut ja, dat had ik ook nog!  Voor mij destijds heel aantrekkelijk natuurlijk. Literatuur voor mijn vak en schaken voor mijn hobby.

Multatuli

Ik vrees dat Multatuli  niet veel meer gelezen zal  worden. Ik las zijn beroemde ‘Max Havelaar’  toen ik 24 was omdat het nu eenmaal moest voor mijn studie.  ‘Verplichte ouwe kost’, dacht ik. Een boek   dat in 1859 werd geschreven, wat moet je daar nu (1960) nog mee?   Het werd een openbaring.  Ik studeerde tot dan  eigenlijk alleen maar omdat mijn verloofde dreigend  vond dat ik maar wat meer moest halen dan de ‘gewone’ onderwijsakte. Ik vond het eigenlijk wel best zo, maar ja, ik wilde haar toch niet kwijt. Vooruit dan maar. Maar ik durf wel te stellen dat ik pas na lezing van ‘Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij’  ineens plezier begon te krijgen in mijn studie Nederlands.  Wat een boek!  Zo vroeg al! 1858!  Een felle aanklacht tegen de manier waarop in Nederland geprofiteerd werd van de kolonie Nederlands Oost-Indië.  Toen al! Maar met zoveel hartstocht, zoveel humor,  zoveel levendige geest, zo totaal anders dan tot dan vertoond. Die compositie! Minstens 5 in elkaar gevlochten verhalen. Sommige ernstig, sommige hilarisch, soms romantisch , soms tragisch. En het past allemaal in elkaar. Hier begon de moderne Nederlandse  literatuur! Later begreep ik dat eigenlijk alle latere nieuwe literaire stromingen naast misprijzen voor vroegere auteurs wel altijd veel waardering over hadden voor die ouwe Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli. Hij was zijn tijd ver vooruit. Hij schreef over de misstanden van zijn tijd, kwam op voor vrouwenrechten, voor de onderbetaalde arbeiders,  voor betere huisvesting, enz. Hij zal niet veel meer gelezen worden, maar beroemd werd hij wel, en dat is hij eigenlijk gebleven. Er zijn straten en pleinen en scholen naar hem genoemd, standbeelden van hem gemaakt, een Multatuli- museum geopend in Amsterdam, er is nog steeds een fanclub : Het Multatuli Genootschap. Van Max Havelaar werd een film gemaakt in 1976.  Het boek  werd in 40 talen vertaald! Er komen van dit ouwe boek nu nog steeds herdrukken in de handel!  Van het evenzeer geweldige ‘Woutertje Pieterse’  maakte Jan Kruis (ja, die van ‘Jan Jans en de kinderen’ ) een schitterend tweedelig plaatjesboek   (Bezige Bij, 2010).

Eduard Douwes Dekker werkte  bijna altijd. Voor tijdschriften, voor kranten, voor zijn boeken, zijn toneelstukken, enz.  enz.  Zijn oeuvre is enorm. Ik heb het verzameld werk, 7 delen dundruk, in de kast staan. (Andere kast natuurlijk. Ze zullen niet uit meer uit die kast komen, want de lettertjes zijn te klein geworden. Zo vreemd! Als je oud wordt, worden alle lettertjes kleiner! Maar alle loopafstanden groter. Zo eigenaardig.)  Multatuli moest wel altijd schrijven want hij werd bijna zijn hele leven geplaagd door geldzorgen. Hij kon niet met geld omgaan, leefde geregeld op te grote voet en te wild, en vooral …  hij was gokverslaafd.  

Maar tussendoor leidde hij zijn rusteloze geest af door ……   te schaken. Vooral correspondentieschaak!  Daarvan zijn veel  briefkaarten bewaard. Lodewijk Prins speurde  in de bewaarde correspondentie en in oude schaaktijdschriften en vond  er wat van terug,. Hij publiceert er veel van in dit boekje.

Lodewijk Prins

Wie was de auteur van het boekwerkje? Lodewijk Prins.  Een Nederlandse schaker. Van formaat. Hij won het Hoogoventoernooi in 1948.  Kampioen van Nederland in 1965. Met Donner lag hij in onmin. Donner schreef dat Prins een prutser was die geen paard van een loper kon onderscheiden. Toen hij door Prins in de Nederlandse rangorde gepasseerd was. (Hij doelde op zijn winstpartij tegen Prins, waarin die het loperpaar  onnodig had weggegeven. )  Prins, die de woede wekte van Donner als Prins een bord hoger in het schaakteam van Nederland werd geplaatst. Vreemd heb ik altijd gevonden dat Prins pas ( in 1982) tot grootmeester werd benoemd door de Fide toen hij al een poos niet meer schaakte.  Alsof ze wilden zeggen “ Sorry we zagen jou even over het hoofd.”  Terwijl hij best een sterke schaker was.  Hij was, geloof ik, de enige Nederlander die van Euwe won, in diens toptijd.  Hij was een gentleman. Altijd keurig gekleed. Heel  konsekwent  in zijn opvattingen. Met Donner heeft hij nooit meer een woord willen spreken. Mer de KNSB raakte hij in conflict. Die hadden hem inderdaad slecht behandeld. Het kwam nooit meer goed. Hij weigerde ooit nog voor het Nederlands schaakteam te spelen. Hij schreef jarenlang de wekelijkse schaakrubriek in Het Parool, de krant die mijn ouders lazen. Ik bekeek dat elke week, maar alleen de partijen en het commentaar. Met de begeleidende tekst van Prins kon ik niet zoveel. Heel veel gewichtig, zeer ouderwets taalgebruik. Met woorden die niemand meer gebruikt. Ik vond het een beetje hinderlijke aandachttrekkerij. Ik raakte ook geregeld de draad kwijt . Wat wil hij nu eigenlijk beweren? Hoewel hij in dit boekje uit 1970 over  Multatuli niet zo meer pronkt met zijn kennis van  verouderd Nederlands, blijf ik nu nog moeite hebben met de draad vast te houden. Het springt van eigen tekst naar citaat, van geschiedenis naar nu, heel fragmentarisch. En nog steeds is daar die neiging om te laten zien hoe intelligent, geleerd,  belezen die heer Prins wel is. Er zit dus wel veel ruis in de opname. Ook nu nog voel ik de aandrang om  het boekje voor ik het uit heb maar weer in de kast te zetten.

Maar ja, volhouden maar. Hij heeft natuurlijk wel lovenswaardig speurwerk verricht. Wat is er nog overgeleverd van de schaakverrichtingen van Multatuli, deze BN-er uit de 19e eeuw? Het vroeg voor de auteur wel veel inspanning om dat bij elkaar te zoeken. Want heel veel feitelijks bleek er niet meer te vinden. Dus moest Prins om het boekje vol te krijgen er ook maar wat omheen improviseren. Bijv. over de destijds  opzienbarende  blindscéances van schaker Fritz (!). Waar misschien ook Multatuli eens als toeschouwer bij aanwezig was.  Over andere schrijvers die iets van belangstelling voor het spel verraden  in hun werk. Over de vroegste geschiedenis van het correspondentieschaak. En dergelijke.

Het interessantste  resultaat van zijn speurtocht zijn de partijen die DD tegen ene Switzar speelde van 1873 tot 1875. En tegen ene Van der Linden in 1875.

Switzar was in zijn tijd voor Nederlandse begrippen een sterke schaker. Hij werd een keer vierde bij het kampioenschap van Nederland. Hij wilde wel met Multatuli spelen. Dat was tenslotte een beroemdheid in die dagen. Ze speelden zes partijen. Eigenlijk was Douwes Dekker  geen partij voor hem. Toch won DD twee keer. Wellicht onderschatte Switzar zijn tegenstander. Maar één keer overtrof DD zichzelf.  Zijn 6e partij mocht er wezen. Zijn behandeling van de opening werd zelfs opgenomen in de Bilguer, hèt openingenboek rond 1916.

Daarin  wordt Multatuli’s aanpak, met zijn naam, genoemd als een mogelijkheid om  in deze variant van het Koningsgambiet tot gelijkspel te geraken. Prins is het daar niet mee eens en constateert  in 1970 dat deze variant van het Koningsgambiet, die in 1916 nog voor zwart als  mogelijk werd gezien,  door Douwes Dekker in zijn partij  al in 1874 als  ondeugdelijk werd ontmaskerd. Prins kwalificeert deze partij als ‘de beste van DD’s leven’. Maar besluit zijn opmerkingen met ‘Geen belangrijke of spectaculaire partij, maar een proeve van verrassende competentie. ‘  (Een zin die mooi laat zien waarom je soms moe wordt van de schrijfsels van Prins: zijn woordkeuze (competentie), en na zijn eerdere lofprijzingen, een beetje onduidelijkheid, over wat hij nu eigenlijk van Multatuli als schaker vindt. )

De partij verliep als volgt. Het commentaar en varianten van Komodo en van Lodewijk Prins:

Ook tegen Dr A.  Van der Linde speelde Multatuli sterk. Als schaker was , volgens Prins, Van der Linde niet veel sterker dan Multatuli. Hij had wel een enorme kennis van de toenmalige openingentheorie. Wat blijkt uit zijn teksten bij zijn zetten. Hij schreef zelf een boek over de ‘Geschichte und Literatur des Schachspiels’. (1874) Het werd als een standaardwerk over dit onderwerp beschouwd. Multatuli schreef in een brief vol  ontzag over dit boek:

 ‘Van der Linde’s werk over de Geschiedenis van ‘t schaken is ’n prachtwerk. Wat een geduld, wat ’n eruditie. Dat neemt niet weg dat ik niet begrijp hoe iemand zóóveel studie kan ten koste leggen aan de geschiedenis van ’t spel.’

Van der Linde was bewonderenswaardig veelzijdig en een super-intellect.  Hstoricus, hoogleraar, hoofdbibliothecaris van een grote koninklijke biblloiheek  in Wiesbaden,  theoloog, leider van een religieuze secte, schrijver van een opzienbarend werk over Gutenberg, waarin hij aantoont dat niet onze Laurens Jansz Coster de boekdrukkunst heeft uitgevonden, maar de Duitser Gutenberg. Dat werd hem in Nederland niet in dank afgenomen. En er waren meer zaken die hem problemen bezorgden. Hij maakte graag ruzie, liefst met belangrijke personen. Hij was vermogend, maar de bank waar hij geld gestald had ging failliet. Op een gegeven moment vlucht hij naar Duitsland. Wellicht wegens schuldeisers, maar ook omdat hij in een liefdesaffaire was geraakt. Multatuli zal wel wat in hem herkend hebben: dwarskop, eigenzinnig, veelzijdig geïnteresseerd, gevlucht naar Duitsland, geldzorgen, liefhebber van schaak, en blijkens zijn briefjes met zetten naar Multatuli origineel en zeer geestig !

Van Multatuli’s partij tegen hem zijn niet de berichten van M. bewaard, maar wel die van v.d.Linde.

Bij zijn 24e zet  (Lb7-a6) schrijft die:

“ Amice,  ( …..  )  De meid gaat juist ‘om boodschappen’ en kan den zet meenemen .(……) 

Een aaier ging uit om te aaien. Mina. (  max) Een draaier ging uit om te draaien. Pierson Een kraaier ging uit om te kraaien.  Huet Een maaier ging uit om te maaien. Ik Een paaier ging uit om te paaien.  Knoop. (Generaal)”

Na het onbekende antwoord van DD schrijft hij: ‘Met zulke boekjes ga ik nu mijn partner bestrijden .Met zulke zetten, daartoe is alleen een Hollander in staat.  t’ Is beneden me , er op te antwoorden. Ik abandonneer. Mijn adres luidt : op St. Helena, naast den kastanjeboom, achter het graf van Nap.’

Raadselachtige doch facinerende tekst. Varianten op het bijbelse ‘Een zaaier ging uit om te zaaien’. Mina, was wellicht de vrouw van Multatuli. De andere namen waren bekende belangrijke  personen in hun tijd. Die worden hier kennelijk bespot.  De boekjes zijn misschien eerder door van der Linde aanbevolen schaakboekjes? Ik denk dat hij  met ‘zulke zetten’  de laatste  van DD bedoelt, die heel sterk waren. Nap. Is uiteraard Napoleon. Een en ander demonstreert wel de geintjes, die ze zich wederzijds bij het schaken veroorloofden.

V.d. Linde publiceerde zijn  partij in het toenmalige bondsblad maar verzon er na zet 26 nog een heleboel zetten bij, waarschijnlijk om te verhullen dat hij zo smadelijk van een echte amateur had verloren!

In commentaren bij zijn zetten en in brieven onderstreept Multatuli vele malen hoe belangrijk schaken voor hem was, althans het correspondentieschaak.

Hij schrijft in een brief: “Ook is er verschil tussen de liefhebberij en het kunnen. Mijn oordeel over die zaak is anders dan de gewoone  meening. Veel goede schakers zijn nullen. Maar ’n andere vraag is of ’t niet  voor iemand prouveert dat hij er veel van houdt. Mij is ’t een verdrietafleider. En dat vind ik , uit ’n zedelijk oogpunt, met het oog waarop velen hun verdriet dragen, een certificaat van smaak. Intelligentie heeft hier niets mee te maken.”

Prins maakt duidelijk dat hij Douwes Dekkers schaakpartijen wel interessant vindt, maar niet heel erg onder de indruk is van diens schaakkwaliteiten. Voor hem was het gewoon een beetje nieuwsgierigheid naar een minder bekende kant van een beroemd persoon. Ook Multatuli, net als andere schaakliefhebbers als Napoleon, Marx, Rousseau, Tolstoi en anderen moet het toch meer hebben van hun echte werk.

Multatuli schatte zichzelf als schaker ook niet hoog in. Voor gewoon schaken vindt hij dat hij een ‘te trage geest’  heeft. In correspondentieschaak gaat het wat beter. In nogal wat brieven en teksten bij zetten benadrukt hij dat hij ook daarin toch maar een matige speler is. Maar hij doet het graag omdat het hem afleidt, bij spanning en narigheid. Misschien onderschat hij zich een beetje.

Hij had tegen verdriet en spanning nog wel meer mogelijkheden: ‘ Want hij kon zich verdiepen in de kleinste kleinigheden , en speelde immers gaarne en veel schaak, ook wel whist, biljart, wandelde veel en ver, speelde met kinderen, ook met meisjes …  kon zich occuperen en amuseren met wiskunde, met kunstjes, raadsels.’   Blijkens een brief van een vriendin aan zijn weduwe.  In een andere brief lezen we dat hij veel knutselde. En dat hij veel zong, ook bij het timmeren en het schaken!

Ooit toonde een schaker een partij van hem aan wereldkampioen Emanuel Lasker. “Laat eens een paar partijen zien van dien man, en ik zal u zeggen wie hij is. En hij tekende hem ten voeten uit : Een rustelooze geest, met een overborrelende phantasie, een vechtjas, een held in den aanval, maar een slecht verdediger.”  Zijn werk en zijn leven laten hetzelfde zien.

14 uur voor zijn dood op 17-2- 1887 liet hij zijn vrouw Mimi nog een zet 3 in een partij tegen Dr A. Gorter verzenden, een arts die hem in Nederland destijds terzijde had gestaan en met wie hij  bevriend was geraakt. Douwes-Dekker was een asthma-patient, en daaraan overleed hij. Hij was 67.

Hij leefde wat te kort als biologisch mens,   maar heel lang daarna voort als geniaal schrijver in de geest van veel mensen.  En door Prins ook even  als schaker.

Eindcorrectie moet nog plaatsvinden.