Alle berichten van Eddy Saraber

Uit de kast gekomen, 10

Vervolg van Christian Hesse :  ‘The joys of chess’

Nog een beetje verder grasduinen in dit rijke boek. Ik pak er maar wat uit wat ik zelf wel interessant of grappig vond. Zo bijvoorbeeld het hoofdstukje ‘Selfmate activists’. Hij geeft hier een aantal parti jen van schakers die zichzelf heel ingenieus de das om deden (‘zelfmat’ noemt hij dat). Bijvoorbeeld een stelling van een oude partij van Hans Bouwmeester (nu 91 jaren jong).

Waarom ik dat ook leuk vind? Even een persoonlijk intermezzootje: Bouwmeester was voor Nederland een belangrijke schaker. In 1954 won hij samen met Pirc het Hoogoventoernooi. In 1967 samen met Hans Ree het Nederlands kampioenschap. Hij speelde 8x in het Nederlands Olympiade- team, meestal aan het 3e bord, met hoge score. Was later vaak bondscoach van het Nederlandse schaakteam. Schreef ontelbare schaakboeken . Heel veel ervan verschenen als Prisma-pocket en waren dus goedkoop  (voor schaakboeken heel bijzonder voor die tijd) , ook voor arme studenten en scholieren die serieus  aan een schaakhobby waren begonnen. Voor mij dus. Hij schreef ook een boek over de schaaksensatie Talj. Dat staat ook bij mij  nog steeds op de plank. (Misschien ook nog eens iets voor de onderhavige rubriek van uw website.) Ik had grote bewondering voor Bouwmeester. Hij was geen professional. Hij was maar een amateur. Maar gevreesd om zijn aanvalskwaliteiten. Hij was van beroep wiskundeleraar. Mijn schoonzus kreeg nog les van hem, en vertelde dat hij ook veel literaire belangstelling had. Hij  las haar klas voor uit Willem Elschot. En hij kon ook mooi piano spelen.   Ik herinner me dat ik als twintigjarige eens twee volle  dagen had zitten analyseren (computers bestonden toen nog niet) op een toen ook bij de echte schakers eventjes  zeer populaire variant van een siciliaans jachtspel, en dat ik toen voor zwart tenslotte een prachtige beslissende aanvalscombinatie had ontdekt, die alle schaakmeesters  tot dan toe over het hoofd hadden  gezien.  Ik zat dat trots  een bevriende  schaakjongere – we  waren als toeschouwers bij een schaaktoernooi in de Amsterdamse Apollohal-  op een beschikbaar gekomen schaakbord te demonstreren. Die was zeer onder  de indruk. Terecht natuurlijk. Toen kwam Hans Bouwmeester langs. Mijn schaakmakker was wat brutaler dan ik en riep  “mijnheer Bouwmeester we willen u wat laten zien!” Hij was een aardige man, en kwam bij ons zitten. Ik liet de vruchten van mijn dagenlange analyses langskomen. Ja, dat was (nog) geen theorie, die vertakking stond zelfs nog niet in de Losbladige Schaakberichten van Euwe. Dus hij nam er even een minuutje voor. Daarna  stelde hij : ja, zou wel grappig zijn voor zwart, maar de 2e zet van wit is in je variant natuurlijk  niet goed. Je moet daar met wit eerst f4 spelen.  Wat bleek?  Niks aanval meer. Niks verstopte matvarianten …   Zeer zeer ontluisterend, werk van twee dagen, prachtige lange zettenreeksen,  in 1 minuut door Bouwmeester vergruizeld. Het had niet veel gescheeld of ik was toen direct met schaken gestopt.

Maar leuk om in het boek van Hesse een partijtje van Bouwmeester tegen te komen. Zwart geeft een zelfmat!

Hesse geeft een aantal  andere mooie voorbeelden van zelfmat , met voorbeelden van toch echt wel grote jongens bijv. Short tegen Beljavski, maar ik kan niet alles laten zien. Mijn mogelijkheden zijn door de website beperkt, en uw concentratievermogen is ook niet onbegrensd,  Daarom kan ik u ook niet plezieren met al die voorbeelden uit al die hoofdstukjes met spannende titels als “The impossible”, “Provocation,”Strong vibrations”, “The spitecheck”, “The rules of chess in 1560”, “A tactical offer of a draw”, “Death at the board”, “Briljant bad moves”, etc, etc. Alles opgesierd met mooie stellingen en partijen .

Maar iets moet nog wel even kunnen. In “Chess and psychology”  geeft hij voorbeelden van  pogingen de tegenstander op het verkeerde been te zetten door onverwachte zetten te spelen, pogingen om te profiteren van kennis van de speelstijl van je tegenstander. Bijv. de zet die Kortchnoi speelde in de halve finale van het kandidatentoernooi voor het WK van 1971 tegen Geller, in de volgende stelling

Hesse stelt dat een defensieve zet  als 22. …Pf8 nodig is. Maar dat zou Geller de mogelijkheid gegeven hebben zijn positie positioneel te versterken, wat Geller zeker zou prefereren. Geller was een briljante positionele speler. Kortsnoi vertelde later dat hij bij de voorbereiding al had bedacht dat hij Geller nooit positioneel zou kunnen overspelen, dat hij dus tactische en onduidelijke stellingen zou moeten zoeken. Die tactiek bleek tenslotte succesvol. Ook in de diagramstelling, waarin Kortsnoi      22. ….  h5 speelt,  waarmee hij zijn eigen koningsstelling verzwakt, maar wel verwarring bewerkstelligt en complicaties teweegbrengt. Na  23. Te4  g6  wordt de stelling explosief en dreigt een gevaarlijk wit aanvalsoffer met Lxh5.  Geller ging hier heel lang denken om dat offer te doorgronden, dorst het niet aan, en verkoos in overeenstemming met zijn speelstijl een positionele aanpak. Maar nu waarschijnlijk niet de beste. Hij had moeten offeren! Uiteindelijk verloor hij deze partij en ook de match.

Geller – Kortchnoi, Kandidaats 1971

Een schaker die kans zag zijn kwaliteiten als psychologische oorlog-voerder zo goed te benutten dat hij  mede daardoor wereldkampioen werd, was Mihail Talj. Hij was berucht om zijn geniale offers, de doordringende manier waarop hij zijn tegenstanders aankeek, en zijn ook anderszins  tegenstanders uit hun concentratie halende gedrag. Die offers bleken later wel geniaal maar ook geregeld niet correct! Maar zijn tegenstanders werden er zo door van de wijs  gebracht dat ze de weerlegging achter het bord niet konden vinden. En dat lot trof zelfs de allergrootsten. Hesse geeft 2 voorbeelden van Talj. Een partij tegen niemand minder dan wereldkampioen Botwinnik, die zo een partij verloor wat hem zelden overkwam,  (6e partij Match WK 1960) Na een erg provocerendse zet 1….Pf4!!

Botwinnik – Talj game 6, WK 1960

En een stelling uit Bobby Fischer (toen 16 jaar, maar dan al grootmeester en kampioen van de VS))  tegen  Talj  (1959)

Fischer speelde hier 22. Dc6. Talj zelf concludeerde later dat hij na Tae1 verloren zou hebben. Maar aan Dc6 ging ook wat psychologie vooraf. Talj zelf schreef later : “In onze partij schreef Fischer ,voordat hij een zet deed,  op zijn notatieformulier 22. Tae1. Toen, een beetje vreemd, schoof hij het formulier naar me toe om dat te laten zien. Ik dacht:  Hoe moet ik daar nu op reageren? Afkeurend kijken dat was onmogelijk,  als ik zou glimlachen zou dat als tricky kunnen worden  opgevat. Dus ik stond maar op en ging wat rondlopen. Ik ontmoette Petrosian en maakte een grapje. We moesten beiden daar om lachen.  Fischer, eigenlijk toen nog een kind, keek naar mij, zat wat beteuterd te kijken, en schreef toen zijn zet Dc6 op.  Toen ik na afloop – ik won die partij- vroeg waarom hij toch het winnende Tae1 niet gespeeld had, antwoordde hij “Omdat je lachte toen ik het opschreef.”

Ik (ES) denk dat u zichzelf wel wat zult herkennen in dit hoofdstukje. Ook wel in sommige citaten die Hesse vaak aan zijn onderwerpen vooraf laat gaan. Hier bijvoorbeeld  :

“ There were people who beat you  / Before the game began by the way /  They arranged the pieces, the authority / With which they made a move, almost / By the way they lookesd out the window. (Sir John Simon)

In dit boek staan zo’n honderd hoofdstukjes. De meeste zijn wel leuk. Vele bevatten veel schaaktecniek , maar vele bevatten  andere wetenswaardigheden het schaken betreffende, en anecdotes. Ik  pak nog maar wat.

Mij trekt natuurlijk aan de titel “Poems and problems” Dat gaat vooral over  Wladimir Nabokov. Ik wist natuurlijk  wel dat hij een schrijver was. Ik las natuurlijk zijn bekendste en nogal wat opschudding veroorzakende ‘Lolita’ (over een veertigjarige man die verliefd wordt op een veertienjarig meisje en ermee vandoor gaat.) en ik las zijn boek  ‘De Verdediging’, dat ik kort geleden op de site al noemde, dat over een schaker gaat die wereldkampioen gaat worden, maar door al dat denkwerk tensotte geestelijk van het padje raakt. Ik wist dat hij een van de belangrijkste romanschrijvers was van de vorige eeuw. En dat veel van zijn boeken werden verfilmd. Maar niet dat hij ook ‘schaakprolemen’ maakte. En gedichten! En die publiceerde in een boek ‘Poems and Problems’. Hij besteedde er heel veel tijd aan. Hij schreef daarover : “ Vaak, midden op de dag, tijdens een triviale bezigheid, als ik wachtte op een passerende gedachte, zou ik soms zonder waarschuwing overvallen worden door het mentale plezier dat er zich een knop van een schaakprobleem  in mijn hersens opende, mij voorspellende een nacht van werk en groot geluk.” En “Het enige wat ik nu wel betreur nu is dat dat bezeten najagen daarvan, wel heel veel tijd heeft opgeslokt, die ik beter aan talige avonturen had kunnen besteden. “

Een voorbeeld van zo’n schaakprobleem van hem :

Mat in twee !!

NabokovMat in2

Ik zal dit probleem opnemen als hersenfitness 28. Ik ben niet zo gek op die geconstrueerde, echte problemen, omdat je die nooit in een echte partij kunt tegenkomen. Beetje zonde van mijn tijd. Maar voor één keer, vooruit. Het is natuurlijk wel een kunststukje!

En Hesse schrijft : ‘Nabokov was net zo’n schaakfenomeen  als zijn hoofdpersoon Luzhin in ‘De verdediging’. Nabokov was de grootste schaakliefhebber onder de schrijvers en omgekeerd!’

Turati – Luzhin

De vorige stelling komt uit die roman. Die speelt een rol omdat Luhzin na het afbreken van de partij totaal overspannen in een ziekenhuis verzeilt en zijn verloofde met een briefje van hem in haar hand de partij uitspeelt en zo wordt hij alsnog wereldkampioen.

Hoe dat ging?

 Turati – Luzhin uit boek Nabokov

Hesse vond nog meer leuke citaten van Nabokov. Waarvan ik u er op nog een wil tracteren:  “Schaakproblemen vragen van de maker dezelfde deugden die waardevolle kunst karakteriseren: originaliteit, vernuftigheid, compactheid, harmonie en een schitterende bedrieglijkheid.”

Het boek bevat niet alleen leuke schaaktechnische uiteenzettinkjes, maar ook anecdotes. O.a veel daarvan in ‘Miscellaneous , worth mentioning ‘  Hij zegt dat hij ze uit kranten en tijdschriften heeft  verzameld. BIjv. de volgende verhaaltjes :

Om de wachttijd voor zijn patiënten korter te maken zette een dokter in Madrid verschillende schaakspelen neer. Tot zijn verdriet, want  daardoor was hij de enige nog die moest wachten.

Gedurende het Buenos Aires international chess tournement van 1960 verbleven Bobby Fischer en Laszló Szabó in aangrenzende hotelkamers. Op een avond bracht iemand -waarschijnlijk grootmeester Larry Evans –  een jonge vrouw naar Fischer’s kamer. De volgende morgen , toen Fischer en Szabó toevallig tegelijk hun kamer verlieten beantwoordde Fischer het vragende gezicht van Szabó met de legendarisch geworden woorden “Schaken is beter”

Naar grootmeester Salo Flohr werd een eau de cologne genoemd, een school in Estland draagt de naam van Paul Keres, naar grootmeester Koltanowski werd in San Francisco  een dag vernoemd. 18  september  1983 : Koltanowski- dag, Tony Miles kreeg een universitaire graad in Sheffield voor zijn schaken

In Wijk aan Zee verwijderden protesterende burgers eens 200 koningen uit de klaarstaande dozen met schaakstukken.

Rond 1740 speelde de beroemde filosoof Voltaire een correspondentiepartij schaak tegen koning Frederik de Grote van Pruisen. In Café de la Régence in Parijs werden de zetten altijd opgehaald door een wachtende koerier en naar Berlijn  gebracht, waar de koerier weer wachtte op het antwoord. Eén bezoeker keek in het café steeds naar binnen, kwam binnen, ging zitten, volgde wat er op het bord gebeurde, zonder ooit een woord te spreken. Tenslotte moest hij toen de partij uit was toch eens iets zeggen . Hij vertelde dat hij geen flauw benul had hoe dat spel gespeeld werd, maar dat hij getrouwd was, en er de voorkeur aan gaf ’s avonds niet thuis te zijn.

De Russische grootmeester die naar Nederland emigreerde, Genna Sosonko, speelde tot 1985 meer dan 30 partijen met de Zweedse grootmeester Ulf Andersson. Al die partijen eindigden in remise.

Albert Einstein was een vriend van zowel Emanuel Lasker (wereldkampioen van 1894 tot 1921)  als van Edward Lasker (1885-1981) ( ook een beroemde sterke schaker die veel toernooien won, veel schaakboeken schreef, maar nooit wereldkampioen werd.)  Einstein was buurman van de wereldkampioen. Edward Lasker gaf Einstein eens een gesigneerd exemplaar van een boek van hem. En Einstein deed wat terug door hem een speciaal exemplaar van één van zijn boeken over de relativiteitstheorie kado te doen. Lasker’s boek kwam ooit weer aan de oppervlakte in een antiekwinkel. Toen dat later aan Edward Lasker werd verteld, zei hij : “Het is OK, ik liet zijn speciale editie in de metro liggen.”

Het Australische nationale team bij de Chess Olympiad in 2002 in Bled had een sponsorcontract afgesloten met de pharmaceutische firma Ansell. Deel van het contract was de firma steunen bij de marketing van een serie condooms, genaamd Chessmate.

Er was ooit een klein incident tussen rivalen :

Chigorin-Tarrach

Chigorin beschouwde de positie als compleet gelijk, en bood Tarrasch remise aan. Die weigerde! Dit bracht Chigorin ertoe boos zijn Loper van het bord te halen en te snauwen:  “Nou dan, win dit dan maar! “ De stelling opnieuw beoordelend accepteerde Tarrasch toen het aanbod.

Ooit werd een heel openingssysteem naar een amateur vernoemd! Namelijk naar John Lindsay MacCutcheon. In 1885 gebruikte deze clubschaker een huisgemaakte variant van het Frans in een simultaan van wereldkampioen Steinitz. Hij won ermee! Zijn opzet: 1. e4  e6  2. d4 d5 3. Pc3 Pf6  4. Lg5 Lb4 bleek zo solide dat het tenslotte ook in de openingstheorie werd opgenomen. Vandaag de dag is het bekend als de MacCutcheon-variant en wordt nog steeds gespeeld!

McCutcheon

Ik moest het hier maar weer bij laten. U zou er zelf nog een hele lockdown in verder kunnen blijven lezen. (Het is bij bol.com nog tweedehands te koop voor 11,75.  Bij uitgever New in chess kon ik hem niet meer vinden. )

Maar ik ga nu maar weer eens wat nieuws zoeken in mijn boekenkast.

Hersenfitness 28 + Oplossing

Train uw voorstellingsvermogen!

Een schaakprobleem van de schrijver Nabokov!

Opgevist uit Hesse : “The joys of chess” Zie daarvoor ook ”Uit de kast gekomen 10

Mat in twee! En niet in meer !!!!

Nabokov

Dit was kennelijk heel erg moeilijk. Ik geloof dat zonder digitaal hulptuig niemand het gevonden heeft. Weer zo’n voorbeeld van zijn oorspronkelijke plaats weg moeten denken van een stuk dat inmiddels verzet is. Na b7-b8D en d7-d6 staat daar die ‘gluiperd op b7’ (volgens Paul) schaak te geven! Dus kan het geen mat in 2 meer worden. Ik kreeg wel veel reacties. Meer dan anders. (vaak wanhopig of fout) Dus meer van u vinden echte schaakproblemen toch wel interessant. Met tegenzin zal ik er dus nog t.z.t. maar eens een paar publiceren.

Hersenfitness 27+ oplossing

Train uw voorstellingsvermogen! Zonder schaakprogramma of houtjes.

Tja, die vrijpion, is die nog te stoppen? Heeft wit nog wat? Erg lastig! Opgeven maar ! ?

Het bleek een lastige opgave. De analyse hieronder van Jos bij de reacties is juist. Na 1. g6+ is het na Kh6 en 2. Pf4+ wel duidelijk. De zwarte vrijpion gaat eraf en dan kan zwart niet meer winnen. Maar na 1. …. Kh8? Paul en Stefan kwamen er niet uit. Ik zag het zelf ook niet. Jos en Kees en Gerrit zagen het wel. Ook met een Dame meer kan zwart geen mat geven. De witte koning duikt daarvoor weg. Je komt met zwart niet verder dan schaakjes geven. Volgens Komodo 14 kan het zwart niet lukken roet in het eten te gooien. Ik neem maar aan dat dat juist is.

Hersenfitness 26 + 0plossing

Wie gaat er winnen? Wel even van belang wie aan zet is!!

Bujnoch-Matocha 1968

Kreeg perfekte antwoorden van Kees Kerkdijk, Gerrit v.Dok , en ….. Stefan Vink. Dank!

Inderdaad: als wit aan zet is, gaat zwart mat en als zwart aan zet is gaat wit mat! Leuk toch. Maar dit probleem heb ik dan ook overgenomen uit The ‘Joys of Chess’. Dat staat bomvol grappige dingen. Zie mijn “Uit de kast gekomen”, 9.

Bujnoch- Matocha, 1968 , USSR

wit aan zet:

Zwart aan zet:

UIT DE KAST GEKOMEN, 9

Na mijn wat uit de hand gelopen publicatie over ‘First move, think later’ terug naar mijn plan om wat te schrijven over zo’n schaakboek waar je in moet grasduinen. Voor het slapen gaan. Het is van 2011. Ik heb toen waarschijnlijk niet alle 430 bladzijden gelezen.   “The Joys of Chess” van Christian Hesse. Een zeer begaafde Duitser. Schaken is slechts een hobby van hem, net als literatuur en boksen en fitness. Maar van beroep is hij hoogleraar wiskunde, in de USA en in Duitsland. Ik vraag me af hoe die man de tijd vond om zulke dikke boeken over schaken te schrijven. Met een stortvloed aan passende voorbeelden.

Het voorwoord werd geschreven door niemand minder dan Viswanathan Anand. “ It is a rich compendium of spectacular highlights and defining moments from chesshistory: fantastic moves, beautiful combinations, historic blunders, captivating stories and all this embedded into a plenitude of quick-witted ideas and contemplations as food  for thouht .”

Heel veel enthousiaste recensies.  Maar ook één negatieve. Hesse zou veel van dat materiaal ook weer van anderen hebben overgenomen. Soms zonder bronvermelding, soms uit de tweede hand. Aldus ene Thomas Winter. Die mijnheer  lijkt mij een beetje een jaloerse betweterige zuurpruim . Hoe kom je anders aan zo’n enorme hoeveelheid  prachtige voorbeelden? Zonder ieder gebruik van voorgangers krijg je zo’n boek in een heel mensenleven nog niet bij elkaar. Zijn gemopper heeft in ieder geval mijn plezier niet kunnen bederven. En bovendien: wat doe ik zelf anders in uw stukjes ‘Uit de kast’ dan profiteren van wat anderen uitzochten?

Even hieronder wat grasduinen, wat voorbeelden uit de eerste hoofdstukjes.

In “Some history” wat oergeschiedenis van het spel (iets andere stukken en regels, voorbeelden van potjes schaak vanaf ong. 1000 na Christus ), maar mijn interesse werd  vooral gewekt door een lijst met alle sterkste schakers vanaf 1970 tot 2011. Elk jaar de sterkste vijf, qua elo. Bijna alle daarin  genoemde spelers herinner ik me nog. Je volgde hun verrichtingen, en velen heb ik ook zien spelen, omdat ik vanaf ong. 1955 als toeschouwer geregeld toernooien bezocht. Sterke schakers die fraaie partijen speelden maar dan ineens of geleidelijk van het toneel verdwenen. Namen die voor mij een magische klank behielden: bijv. Fischer, Spassky, Larsen, Tal, Polugajevsky, Shirov, enz. enz. Velen leven zelfs niet meer. Heel erg. En pijnlijk. Ben ik al zo oud?

In “Fate” voorbeelden van missers die een “catastrofe” veroorzaakten.  Bijv. Wat Hesse noemt  “mijn kandidaat voor de meest gedenkwaardige en meest fatale vergissing uit de hele schaakhistorie”

Karpov – Kasparov 1984.

35. Te1xd1

Karpov stond in de match om het wereldkampioenschap 1984 op voorsprong, en niet zo’n beetje. Het stond 5-1   !!! Hij zou de match reglementair  gewonnen hebben bij 6-1.  Hij stond in de diagram stelling alweer op winst. Maar hij vergiste zich en het werd remise. Hierna stortte hij in. Kasparov kwam terug tot 5-3. Vooral door een eindeloze rij remises werd het een martelgang waar geen einde aan leek te komen !  (Er was geen maximum aan het aantal partijen afgesproken.) Na partij 48 was Karpov 10 kg afgevallen, maar Kasparov leek in blakende conditie. De president van de wereldbond gelastte de match af, “in het belang van de gezondheid van beide spelers”. En een nieuwe match voor het volgende jaar werd geconcipieerd. Waarschijnlijk was het een poging om te voorkomen dat Kasparov wereldkamioen zou worden. ( Kasparov was niet zo’n overtuigde communist als Karpov.)  Het hielp niet. De nieuwe match in 1985 over 24 partijen met als uitgangsstand 0-0  (!!!) werd overtuigend gewonnen door Kasparov.

Als Karpov in de diagramstelling niet werktuigelijk geslagen had op d1 , maar 33 a5-a6 had gespeeld zou hij het eindspel gewonnen hebben (daar waren alle experts het over eens) en zou hij  wereldkampioen gebleven zijn. Hij won nu de titel nooit meer terug. Hieronder bij de sterkste voortzettingen voor zwart.

Karpov – Kasparov 1984

In “History repeats itself” betoogt Hesse dat we meestal ten onrechte denken dat het aantal mogelijkheden van het schaakspel zo oneindig is dat je dezelfde stelling zelden of nooit nog eens tegenkomt. Hij geeft frappante voordbeelden dat dat wel gebeurde:

En niet bij de eerste de beste. Bekijk (en probeer de combinatie te onthouden) :

1928     Euwe (wereldkampioen in 1935) tegen Rubinstein (kampioen van Rusland in 1907)

Bijzonder is de herhaling van zo’n stelling zowiezo, maar extra bijzonder als het bij dezelfde schaker nog een keer gebeurt.

Aljechin – Rubinstein 1930

Wat mij ook wel boeide was een hoofdstukje “About the opening”

Als wetenschapper is Hesse erg geïnteresseerd in getallen en statistieken . Hij onderzocht in een database met 3 miljoen partijen de populariteit en de effectiviteit van de als eerste zet mogelijke zetten van het schaakspel.  Elke clubspeler heeft zich wel eens afgevraagd of hij niet eens een andere openingzet zou moeten kiezen. Vooral als hij weer eens smadelijk heeft verloren, of alweer niet verder wist te komen dan een saaie remise. Beginners vragen zich veelal af wat de beste zet 1 is : e2-e4   of d2-d4?  Enigszins gevorderden gaan zich afvragen of ze niet eens moeten gaan kijken naar 1. Pf3 (Bert)  of c2-c4  (Martin, Frank).  Mensen die de openingentheorie inmiddels helemaal zat zijn, gaan bijv. kijken naar 1. b2-b4 (Gerrit?)  (of als ze ook nog een beetje getikt zijn, op zet twee naar de Blackmar-Diemer!). Zelf heb ik al vroeg 1. e4 afgezworen. Ik vond de enorme berg theorie die daaraan te pas kwam te groot, en vooral te moeilijk om te onthouden. Want over het geheel genomen meer combinatoir, minder strategisch. En mijn geheugen was/is bepaald niet mijn sterkste punt. Bovendien had ik de indruk dat meer schakers verstand hadden van en ervaring met de “open en half-openspelen”, dan van en met de “gesloten, of half-gesloten” spelen.  Beter om die ervaring enigszins te omzeilen?

Hesse stelt vast na bestuderen van de getallen:

1. e4 wordt in 50,3 % van de partijen gespeeld. In 53,7 % van die partijen wint wit.  En 27 % van die partijen eindigt in remise.

1. d4 wordt in 31,8 % van de partijen gespeeld. In 55.1 % van die partijen wint wit. En 31 % van die partijen eindigt in remise.

Kleine verschillen dus. Maar geen resultaat om alsnog spijt te krijgen van mijn d4-voorliefde.

Voor andere clubleden nog enkele:

1.Pf3  gespeeld in  7,5 % , met wit gewonnen in 55,2 %,  in 34% remise.

1.c4   gespeeld  in  7,1 %,  met wit gewonnen in 54,7 %,  in 32 % remise.

1.b4   gespeeld in   0.5 %,  met wit gewonnen in 50,8 %,   in 21 % remise.

Andere beginzetten dan deze heb ik op onze clubavonden niet waargenomen. (of niet onthouden)

Hesse concludeert dat de enige reden dat 1.e4 het statistisch wat minder doet dan 1.d4, gelegen is het zwarte succes met de Siciliaan, als wapen voor de counter-attack.

Bij de favorieten voor zwart stelt de onderzoeker vast:

1. De Siciliaanse Najdorf  (5. ….a6), 2. De Siciliaanse Draak  (5. …g6)  3. Klassiek Siciliaans  (5. …Pc6) 4. De Svesnikov Siciliaan (5. … e5)

Pas daarna komen het Spaans, en het Konings-Indisch.

Wat het succes betreft:

De meest succesvolle openingen voor wit zijn:  het  Damegambiet (1.d4 d5 2.c4) en het Engels  (1.c4).

Tot mijn verrassing wordt vastgesteld dat de meest succesvolle openingen voor zwart zijn:

Het Nimzo-Indisch (1. d4 e6 2. c4  Pf6)  en ……  de Pirc ( 1. e4 d6 en later g6)  !?  Een opening die ik zelf een flink aantal jaren heb gespeeld, maar heb afgezworen, na teleurstellende resultaten. Eigenlijk moet je dat nooit doen. Gewoon blijven spelen, dan ontdek je ooit hoe het beter kan. Je leert vooral van nederlagen. Toch? Misschien wordt het betere resultaat van de Pirc geboekt omdat de database van Hesse niet verder gaat dan 2011? Je ziet die opening vandaag de dag zelden meer. Misschien is hij na 2011 ‘weerlegd’?  Op clubniveau had ik zelf toen al ontdekt dat te veel amateurs inmiddels wisten dat je ertegen lang kan rocheren en met g4 en h4 en Tdg1 de zwarte koningsstelling aanvallen. Niet echt lollig voor zwart, vond ik.

Verder noemt Hesse de slechtste opening voor wit 1. f4

En de opening met de meeste remises: De Bogoljubov- variant.  (1. d4 Pf6  2. c4 e6  3. Pf3, Lb4+) en de Grünfeld (1. d4 Pf6  2. c4 g6  3.Pc3 d5!)

Enfin. Wel leuk als je je een heel leven toch een beetje met openingen-theorie hebt beziggehouden. Voor de theorie-ontkenners in ons schaakclubje is dit hoofdstukje natuurlijk minder interessant.

(Voorlopig) Tenslotte:

Leuke verhaaltjes in “Time and time forfaits”:

Zoals in het leven in het algemeen is tijd een belangrijke factor in schaak. Dat was niet altijd zo.  De regel dat overschrijden van de tijdslimiet een nederlaag betekent bestaat pas ongeveer 100 jaar. Staunton  (1810- 1874, waarschijnlijk destijds de sterkste schaakspeler van de wereld) was van mening dat overschrijden van de tijdslimiet een geldboete zou moeten betekenen. Maar weldra bleek dat er spelers waren die zulke hoge boetes opbouwden dat ze ze niet meer konden betalen. Dat was een tikkie onpraktisch.

Er zijn heel wat partijen geweest waarin die tijdnood een beslissende rol speelde. Hesse geeft o.a. het voorbeeld van Larsen- Georghiu 1970 waarin de zwartspeler, na eerdere talloze nederlagen tegen de sterke Deen (zijn ‘Angstgegner’) eindelijk eens totaal gewonnen staat (een stuk voor)  maar als hij dan zijn arm uitstrekt om de beslissende zet te doen, begint die arm zo te schudden dat hij het stuk niet naar het goede veld zetten kan. Terwijl hij probeerde genoeg wilskracht te verzamelen om dit vreemde verschijnsel de baas te worden, ging hij door zijn klok !!

Ander voorbeeld:

Spasski-Hort 1977

Spasski was in 1972 zijn wereldtitel kwijt geraakt aan Robert Fischer. Maar in 1977 kwam hij er weer dicht bij. Hij won in de kwartfinale tegen Hort en in de halve finale tegen Portisch, maar verloor de finale van de kandidatenmatches tegen Kortsnoj. Die partij tegen Hort in de kwartfinale verliep tragisch Vlastimil Hort was nog nooit zo ver gekomen. Hij stond bij zet 35 op winst! Klaar voor de halve finale! Maar zijn brein weigerde zijn hand het bevel te geven voor de winnende zet. Hij aarzelde lang, en toen …. viel zijn vlag. De gebeurtenis zou Hort diep psychologisch verwond hebben. Hij zei later zelf: “Het was de zwartste dag van mijn leven”

(Zelf heb ik mooie herinneringen aan die Tsjech, uit de tijd dat hij ook in Nederland commentaar bij toernooipartijen verzorgde. Aan zijn snor, zijn humor, en zijn typisch Tsjechische Engels: “toe bie toe or not toe bie toe, zets ze kwezjon.” Natuurlijk kocht ik ook zijn boekje. Misschien iets voor “Uit de kast gekomen”?)