Omdat ik mijn eerder gereserveerde lekkere hapjes voor ‘Uit de kast gekomen’ nu even verorberd had, ging ik zoeken in mijn boekenkast naar een nieuwe prooi voor mijn jacht naar schaakinteressantigheden. Ik stuitte o.a. op een boek “The Joys of Chess” van Christian Hesse. Langzaam begon ik me het een en ander te herinneren. O ja, helemaal vergeten, maar veel ervan met plezier gelezen destijds. Een bonte verzameling van anecdotes, stellingen, gekke partijen, puzzles, onvoorstelbare rampen, enz. Bij het doorbladeren wist ik het gelijk : dit wordt “Uit de kast gekomen 7”. In het eerste hoofdstuk “Some history” al direct ook iets voor Hersenfitness 19. Heel bijzonder. Deze ‘studie‘dateert uit ong. 850 na Christus!! En is van Az-Razi, een Arabische schaakmeester.
Wit aan zet wint! Zonder houtjes of digitaal scherm. Train uw voorstellingsvermogen.
Maar of dat hier lukt?? Mij lukte het niet!
Het was dus inderdaad lastig. Zetdwang vooruit uittellen is kennelijk moeilijk. Ik kreeg slechts twee reacties. Wel correcte! Van Gerrit (uiteraard) en van Martin. Hulde.
Ik zou uit Willy Hendriks “Move First, think later” nog wel vijf artikelen op uw wepsait kunnen publiceren. Maar dat doe ik maar niet. Aan een volledig overzicht van dit kostelijke boek kom Ik niet toe. Dat wordt te veel. Ik pluk er nog maar wat uit.
Het laatste onderwerp van onze eerste aflevering was zijn pleidooi voor “trial and error” tegenover het in de theorieboeken meer gebruikelijke “look and you will see”. Hiervan eerst nog maar een kostelijk voorbeeld:
Hendriks: “Het lijkt erop of we dicht bij “de kip of het ei” – kwestie zitten. Je kunt gemakkelijk de “trial and error”-methode afdoen als ‘blind in de duisternis rondtasten’. Maar dan kunnen we net zo goed lachen om de zoekende (look and you will see-) generaal, die de zwaktes analyseert in de opstelling van het vijandelijke leger, alleen maar om er tenslotte achter te komen dat hij zelf niet voldoende troepen meer heeft om ervan te profiteren.”
Onbewaakte stukken aangevallen door een dubbele aanval zijn een belangrijke zaak voor een ‘kijk en vind-strategie’. Maar het wordt lastiger als er nog andere tactische motieven zijn. Neem bijvoorbeeld ‘stukken op paardvorken-afstand’. Daar zijn er in dit diagram veel van. Daar een studie van maken, ze allemaal opzoeken, en krijg je zo een paard op de goede plek?”
Dat vindt Hendriks natuurlijk van niet.
“Als je gewoon je beide paarden in je voorstellingsvermogen zoveel mogelijk laat rondhopsen, heb je een realistischer route om niet te veel vorken te missen ….. ” en zo dus de winnende zet te vinden. Probeer het eens.
Ph5! En opgegeven.
In hoofdstuk 3 “Recognizing the similar” hamert Hendriks verder op zijn aambeeld: Waarom zijn sommige zetten moeilijker te vinden dan andere? Omdat ze gewoon minder voorkomen! Je herkent ze dus niet! (Tot ze in eigen partij of die van anderen toch een keer bij je langs kwamen):
Hendriks stelde vast dat in het volgende diagram zijn leerlingen heel veel tijd nodig hadden om de winnende sterkste zet van wit te vinden, terwijl die toch echt niet zo moeilijk was:
Hij kan zelfs op verschillende momenten. Maar het is een beetje rare, want zeldzame zet. Probeer het eerst zelf!
(33. Dh1! Met mat in enkele zetten)
Ander voorbeeldje: Ook een rare, want zelden voorkomende aanvalszet van wit:
1.Lc8
In hoofdstuk 6 “Pattern-like knowledge” doet Willy Hendriks m.i. een logisch klein stapje terug: OK, het kan i.p.v. één eerder geziene zet ook wel een een combinatie van enkele zetten zijn die je ooit eerder hebt gezien. Een voorbeeld waar Willy Hendriks zijn standpunt mee wil verdedigen ontleent hij aan het Konings Indisch. Hij legde onderstaande stelling ook aan veelbelovende leerlingen voor en stelde vast dat degenen die de oplossing vonden, die ooit al eens eerder gezien hadden. Bijna alle overige leerlingen zagen het niet! Ik kan uit eigen ervaring zeggen dat ik dat kan beamen. Niet dat ‘veelbelovende’, maar wel het ‘ooit gezien, en nooit meer vergeten’. Lang geleden speelde ik zelf heel veel Konings-Indisch en zag bij mijn toenmalige (tijdelijke) club Caissa als toeschouwer bij een partij van Aad Laan hetzelfde gebeuren. Ik weet nu nog dat ik verbijsterd dacht: ‘Dat moet ik onthouden! Was ik nooit opgekomen!” Terwijl het eigenlijk best gemakkelijk te beredeneren valt! En inderdaad: nooit meer vergeten!
Ik weet niet zeker of zelfs Bert die zet ooit is tegengekomen in een van zijn 1010 KI-partijen.
Toch is dit een normale KI-stelling. Zwart zal gewoontegetrouw in ieder geval gaan kijken naar Pf6 en f4 of g5!
Maar de beste zet is hier het vreemde
12. ……. Lh6! Met op de achtergrond ….. Dh4!+
Als u nu dacht dat Hendriks met dit voorbeeldje ‘pattern–knowledge’ wat gas terugneemt van zijn ‘hops maar wat rond en dan herken je wel wat, als je het maar eerder hebt gezien’. Nee hoor hij herneemt zijn aanval op de geijkte denkbeelden van bekende schaakboeken waarmee hij ook uw schaak’wetten’ aanvalt: bijv. “een loperpaar is sterker dan L+P” en “als wit g4 speelt, blokkeer die agressie met g5” en “de beste reactie op een aanval op de vleugel is een tegenaanval in het centrum” . Dat is allemaal niet waar! Nou ja, is heel erg vaak niet waar.
Hij geeft voorbeelden van stellingen waarmee ‘aangetoond’ wordt dat die ‘wetten’ juist zijn. Maar geeft ook voorbeelden waaruit blijkt dat ze niet juist zijn!
En komt met getallen na onderzoek: hij selecteert bijv. 110 partijen uit een database waarin van een vleugelaanval gesproken kan worden en gaat na in hoeveel gevallen een tegenaanval in het centrum het beste idee zou zijn. In veel gevallen blijkt een centrum-tegenaanval helemaal niet mogelijk, in veel gevallen slecht, enz. Uiteindelijk stelt hij vast dat het in 10 partijen wellicht een optie was en in slechts 2 partijen de beste zet!! Dit als reden om alle schaakwaarheden te wantrouwen. Natuurlijk, voor ons eenvoudige amateurs, lijkt het een beetje houvast te geven , maar ,oppert Hendriks, “De amateur kent de regels, de schaakmeester kent de uitzonderingen”. En: “mijn voorbeelden laten zien hoe eenvoudig het is om een regel te geven of een principe, en er dan wat aardige voorbeelden bij te zoeken om het te bewijzen of te illustreren. Bijv. bij : “Wees voorzichtig met vrijpionnen” “Houd in toren-eindspelen je toren defensief” “Loop met je koning zo spoedig mogelijk het open veld in”.
Hij schokte me met een onderzoekje naar de kracht van het loperpaar, tegenover een paardenpaar. Iemand noemde mij wel eens een ‘loperpaarfetisjist’. Zonder Hendriks had ik wel geweten! Maar hij vermeldt een onderzoek van ene Watson op basis van 61000 partijen waaruit zou blijken dat slechts in 53% van de gevallen het loperpaar sterker was en dus in 47% het paardenpaar. Daar gaan mijn zeldzame zekerheden!
En Hendriks blijft om zich heen meppen. Schaakleraren hebben de neiging om uit verkeerde zetten van hun leerlingen algemene adviezen af te leiden. Vaak even onschuldig als nutteloos. En soms zelfs niet eens onschuldig:
[Uit een jeugdwereldkampioenschap. Volgens Hendriks heeft wit veel winnende zetten,]
De witspeelster vertelde Hendriks dat ze Dd6 gespeeld had, om “ het eenvoudig te houden”. Dat hadden haar coaches haar geadviseerd! Daar zijn schaaktrainers goed in: generaliseren, patronen zien.
Maar het is de vraag of je zo beter leert schaken. Hoe leer je koken? En hoe leer je het best je taal? Daar zijn veel opgeschreven regels voor : grammatica, spelling, vocabulaire. Maar zo gaat het niet. Als een kind voor het eerst naar school gaat, heeft hij al veel vaardigheid in zijn taal. Gewoon door anderen te horen praten, zelf te praten en dan gecorrigeerd te worden, en dat alles zonder expliciet regeltjes te leren.
Ooit zei Bert Kuijer mij dat hij het heel belangrijk vond om een plan te hebben. Je mocht wel slechter staan, als je maar wel een plan had. Dat was ik natuurlijk helemaal met hem eens! Maar ook daar denkt Hendriks genuanceerder over. Hij citeert Kotov die in een leerboek een partij analyseert van Karpov tegen Polugajevsky, en het lange-termijn- plan van Karpov bejubelt en ten voorbeeld stelt. En een partij Movsas Feigins tegen Salo Flohr. Hendriks reageert met tegen-analyses en stelt: ‘Het zal duidelijk zijn dat dit soort volgens Kotov verreikende plannenmakerij helemaal niet realistisch is! De eerste fase is al moeilijk genoeg en het is onzin om dan al te denken aan de volgende vijf fases.’ En “Ik weet zeker dat Flohr dat in het begin nog helemaal niet gepland had.” Achteraf is het gemakkelijk te bedenken en lijkt het misschien één groot plan te zijn geweest, en dat is natuurlijk lekker voor de schrijver van schaak-handboeken. Maar het bestaat gewoon helemaal niet.
Hij waarschuwt zelfs. Kijk uit dat je niet aan je plan blijft kleven! Zo gauw je een hapering ziet of een meer attractieve voortzetting, verander je plannen!!
Vaak is het helemaal niet nodig om een diep plan te bedenken:
ciocaltea- – Najdorf, 1974.
Ander voorbeeld van een één zet-plan:
Wits laatste zet was 13. a3 . Met de bedoeling om met b4 het paard van c5 te verdrijven naar een minder nuttig veld. Dat voorkomt zwart met 13 .. a4!! Einde plan.(Wit kan deze bekende manoeuvre in het KI voorkomen door eerst 13. b3! En pas daarna 14. a3 en daarna alsnog 15. b4 te spelen. Dat 13. b3 is ook een heel kort plannetje. Eerst dat maar, en daarna zien we wel weer verder.
(ES: Zelf wist ik dat van deze stelling al 50 jaar geleden (uit ‘De Losbladige’ van Euwe) maar kreeg maar een twee keer kans om het te toe te passen. Daar heeft Hendriks het niet over. Dat je wel heel verschrikkelijk veel hebt moeten zien langskomen om er als schaakamateur in je schaakbestaan van te kunnen profiteren. Je wordt vast wel sterker van zo’n kennismaking, alleen profiteer je er maar heel zelden van. Een schaakleraar zou eigenlijk eerst moeten onderzoeken welk zetten of combinatietjes van zetten heel vaak voorkomen. En die dan bij zijn leerlingen langs moeten laten komen.)
Nu terug naar Hendriks over ‘plannen maken’:
WH: “Ik kan me niet de laatste keer herinneren dat ik dacht: “Laat ons een plan maken” Ik ben niet bang voor het de zondige planloosheid waar Kotov tegen waarschuwt.”
Als grapje toont de schrijver aan het eind van het hoofdstuk “Big plan, small plan, or no plan at all” een stelling waarin het het beste is om niets te bedenken! Zeker geen echt plan:
Willy Hendriks-Kick Langeweg 1994
“Ik spendeerde nogal wat tijd hier. Zoekend naar mijn actieve mogelijkheden, Koning naar de a-pion. Koning naar g5 hopend op h5-h6. Koning naar f8 met de bedoeling Ta7. Maar zag dat dat alles te langzam was of onmogelijk! Dus gaf ik op! “ “Maar deze stelling is gewoon remise, als wit niets doet! Gewoon zijn koning tussen h2 en g2 heen en weer spelen! Dan kan hij niet verliezen! Amusant: Langeweg was helemaal niet verbaasd dat ik opgaf.“
Zo, ik stel inmiddels vast dat ik nog wel een aflevering nodig heb om wat aardige momenten uit het boek van Hendriks te destilleren, die ik u echt niet wil onthouden.
Tot de volgende keer dan maar. Waarschijnlijk hoeft u daar niet zo lang op te wachten als op bovenstaande, want de technische storing lijkt inmiddels opgeheven.
Zonder schaakprogramma of houtjes. Train uw voorstellingsvermogen.
Ook deze is van Willy Hendriks. Ook deze is niet erg moeilijk, Mijn voorstellingsvermogen begint meestal moeilijk te doen rond de vier zetten diep. Hier ook. Ziet u het wel?
Wit aan zet.
Ik kreeg al snel de goede antwoorden van Paul, Gerrit, Kees K. , en Ron. (Hoop dat ik niemand vergeet!) Hij was ook niet moeilijk. Voor het vooruitzien zonder materiaal is het dan alleen eventjes belangrijk om te zien dat er een pion op f6 verschijnt en die een vluchtweg voor de zwarte koning blokkeert.
Wegens
nieuwe corona-belemmeringen toch maar weer even wat leeswerk voor u op de site
zetten. Zien de schaakvrienden in hun ergerlijke schaakabstinentie toch nog
even wat schaakstukken. Na ‘Nieuwe
Schaakcuriosa’ van Tim Krabbé en Agdestein
over Carlsen’s jeugd haalde ik destijds ter
heroverpeinzing ook uit mijn kast: “Move first, think later” van Willy
Hendriks (uitgave New in Chess, 2011, nog verkrijgbaar.) Hendriks, een Nederlandse schaker waar u wellicht nog nooit van gehoord
heeft. Maar wel een belangrijk schaakdocent, wel een internationaal Fide-“schaakmeester”, wel met
een Elo van 2450. Maar ja, hij is vooral
bekend door zijn boek. Kan dat wel wat
wezen? Als we beter willen worden in het schaken kunnen we dan niet beter de
leerboeken verorberen van supers als Euwe, Seirawan, Nimzowitsch, Fischer , en andere
types van dat soort. Die zijn toch niet voor niets van een hogere standing
geworden?
Nee hoor, hoeft
m.i. niet persé. Ooit heb ik eens bedacht dat mensen die wel een beetje goed
ergens in zijn, maar bij lange na geen toppers, iets wel begrijpelijker kunnen
uitleggen dan een hoogleraar of zoiets. Een 4e klasser VWO kan vaak
een brugklasser beter een wiskundeprobleem uitleggen dan de auteur van een
wiskundeboek. Domweg omdat die scholier
beter begrijpt wat er moeilijk aan is. Dat stadium is een echte kei in
wiskunde al te lang en te ver voorbij.
Ik vind, als alle recensenten, Hendrik’s boek heel, heel bijzonder. Ten eerste al omdat hij wel begrijpt dat de gemiddelde lezer niet genoeg heeft aan 1 diagram, en die er dan dus wel een bord bij moet zetten om de zettenreeks en opmerkingen van de auteur te kunnen volgen. Wat dus bij de meeste schaakboeken zo werkt. Dan moet je dat stoffige schaakspel weer gaan opzoeken, er een plek voor zoeken, installeren. Laat maar zitten! Ik, toch een zeer matige blindschaker, had dat bij Hendriks’ boek vrijwel nooit nodig. Als ik dacht “dat zie ik nu even niet meer”, was er prompt weer een nieuw diagram. Maar ook en vooral omdat de voorbeelden die hij te berde brengt bijna altijd geweldig leuk zijn en niet al te hoogdravend, maar wel to the point. Veel van zijn voorbeeldstellingen zijn zo mooi dat ik er graag nog 50 ‘hersenfitness’ – afleveringen mee zou willen vullen. Maar dan zal ik wel problemen krijgen met het auteursrecht. Maar mag een enkele misschien wel? Het is toch ook reclame voor dat boek?
En zijn
didactische aanpak is ongebruikelijk, maar interessant. Daar is over nagedacht!
Aan het begin van elk hoofdstuk geeft hij eerst alle stellingen die hij gaat
gebruiken in dat hoofdstuk. Zonder meer tekst dan de vermelding wie er aan zet
is. (Het liefst had hij dat ook nog
weggelaten. Omdat dat u al suggereert
voor wie er iets bijzonders aan de hand
is. Het liefst heeft hij een stelling als in uw echte partij, waarin u zelf
moet bedenken of er iets aan de hand is, en voor wie, of er iets bijzonders “inzit”
. ) Zijn bedoeling is dat u zonder idioot
lang nadenken, liefst intuïtief, bij al die diagrammen een zet zoekt. Later
zult u dan wel eens vernemen wat goed is en waarom.
Die aanpak komt voort uit zijn overtuiging dat geen enkele schaker eerst een uitvoerig onderzoek doet naar de kenmerken van de stelling (zwakke velden , sterke velden, open lijnen, achtergebleven pionnen, enz.) en op grond daarvan een zet vindt. Nee, er komt een zet in je op, en je kijkt of dat wat worden gaat. En pas als je een zet hebt ontdekt, ga je misschien denken aan stellingkenmerken om alles alsnog een basis te geven. Daarom is hij niet zo gecharmeerd van schaakboeken of schaakleraren die je eerst van alles willen leren over stellingkenmerken en zo, in de hoop dat hun leerling daardoor sterker gaat schaken. Zijn opvatting is dat je gewoon in je schaakleven heel veel stellingen en zetten moet langs krijgen, en dat je dan situaties moet gaan herkennen en dat er dan zetten bij je bovenkomen. ‘Ik probeer dit eens. Zou dat wat zijn? Heb ik zoiets niet al eens eerder gezien?’ Waarom is een supergrootmeester zoveel sterker dan wij? Niet omdat hij zoveel dieper denkt of zoveel creatiever is. Nee, dat is hij/zij omdat hij/zij een veel groter reservoir heeft aan ervaringen die hem/haar meer en eerder herkenningsmomenten opleveren. Speelt talent dan geen rol? Jawel, dankzij talent heeft de grootmeester in de loop van het bestaan een veel groter reservoir aan schaakstellingen en schaakzetten opgebouwd , die meer herkenningsmomenten opleveren, dan waarover wij , eenvoudige schaakzieltjes, kunnen beschikken. (De super kon door zijn schaak’talent’ het fanatiek bezig zijn met het schaakspel gewoon niet laten.) Als ik dit lees, denk ik: ‘Was het niet de vader van Judith Polgar die beweerde dat zijn dochter schaakgrootmeesteres zou kunnen worden als ze maar vroeg genoeg veel schaakstellingen onder ogen kreeg. (En dus een dik boek maakte met enorm veel van zulke stellingen en zijn dochter verplichtte die zo succesievelijk allemaal te consumeren.) Dat iedereen een genie zou kunnen worden, ergens in, mits …. Had die man gewoon gelijk? Is ook de door ons eerder bekeken levensgeschiedenis van Carlsen niet een bewijs dat het zo werkt?’ Dus, Martin, Frank , je weet wat je te doen staat! Maar daarna denk ik ook: Waarom hebben dan mijn beide dochters helemaal niks met schaken. Ik heb toch echt mijn best gedaan.
Er zit wel wat in, in die theorieën van Hendriks. Ik ken clubgenoten die ervan zullen smullen: ‘Zie je wel , je hoeft helemaal geen schaakboeken te bestuderen. Bah! Gewoon lekker potjes schaken, dan komt het vanzelf wel.’
Maar ik houd
toch mijn twijfels . Voor de theoretische
onderbouwing van zijn standpunten gebruikt hij o.a. het bij schakers
welbekende ‘ Het denken van de schaker’ (1946)
van Prof. Dr A.D. de Groot, die ook na zijn andere
baanbrekende publicaties wereldwijd wordt beschouwd als een van de
belangrijkste psychologen van de 20e eeuw. Maar toch. Ook vind ik
dat Hendriks soms wel wat al te uitvoerig op de filosofische of psychologische toer gaat. Daar
vond ik even een natte vinger wel nuttig. Maar toch ….
Gelukkig destilleert
hij uit zijn prachtige voorbeeldstellingen toch zelf ook ongemerkt best nog veel over “stellingkenmerken”. Ook
volgens mijn ouderwetse opvattingen is het een leerzaam boek. Een heel
mooi boek. Af en toe ook grappig.
Daar wil ik
u een beetje van laten meegenieten.
Wat voorbeelden van Willy Hendriks: ‘Move first, think later.’
Zijn eerste
diagram, met de tekst waarmee hij zijn betoog begint. Ik ga een flink stuk van
die tekst letterlijk voor u vertalen.
“
Trainer: Waar gaat dit over. Wat zijn de belangrijkste
karakteristieken van deze positie? Paul, heb jij een idee?
Paul: Uh, Ja,
ik zou Tc6 spelen en als hij neemt
heb ik Pd5.
Trainer: Ja,
je komt nu gelijk met zetten. Maar laten we teruggaan naar de karakteristieken
van de positie, kun je daar iets over zeggen?
Paul: Wel,
uh, Tc6 dreigt op d6 te nemen. Ik zie niet wat Zwart
eraan kan doen. Als hij neemt, neem ik terug en dan komt Pd5, wat kan hij dan?
Veel schaakboeken zijn geschreven in de dezelfde pedante toon als de trainer hier gebruikt. Ze zijn gebaseerd op het idee dat je niet zetten random moet proberen, maar eerst goed moet kijken naar de karakteristieken van de stelling, moet proberen een plan te maken op die basis, en pas dan moet zoeken naar een concreet ‘resultaat’ van een actuele zet.
Dat is nonsens!!
Geen
schaakspeler denkt zo. Zulke auteurs vergeten dat als ze les geven zij de beste
zet van zo’n stelling al weten, en ze beweren dan dat je die kunt vinden als
logische konsekwentie van hun karakteristieken van de stelling. Waarvan ze
alleen maar die kiezen, die leiden tot de sterkste zet, die zij al eerder
wisten.”
Aldus Hendriks. Hoe gaat het dan volgens hem wel? We gaan weer uit van de diagramstelling:
“De meeste
spelers zullen direct hun aandacht richten op de mogelijkheden van wits actieve
stukken richting de zwarte koning.
Het gaat misschien zo: “1.Nf5+ Lxf5 1. Dxf5 mmm, leuk, kan misschien gevolgd worden door 3. Tc6 . Eh, 2 …… bxa4 valt de Loper aan. Onprettig. Andere zetten? 1. a5 dan maar? Wel langzaam! Aha …. 1. Lxd6+ Kxd6 2. Dxf6 wint voor wit. Dus 1. … Dxd6. Dan 2. Pf5+ Lxf5+ 3. Dxf5 dreigt 4. Tc6 maar ik geloof er niet in. Aha! 2. Tc6 direct! Dame gaat weg, dan 3. Dxf6 en op 2. … Lxc6 3. Pf5+ dat wint, yes, dat moet winnen. Zwart heeft niet genoeg voor de Dame, alles hangt. Of toch 1 Lxd6+ ? Ziet er goed uit. Hé, waarom niet direct 1. Tc6 ? Ziet er zelfs nog beter uit! Na 1. …. Lxc6 2. dxc6 komt 3. Pd5 ( valt f6 en c7 aan , is dus ook in beeld) Of 1. Lxd6+ toch?
Zo zou
iemand kunnen denken. En er zijn meer mogelijkheden. Misschien ziet iemand wel
1. Tc6 zonder de 1. Lxd6 – serie eerst te hebben gezien. Of hij ziet ze allebei
niet. Als je ze wel zag, ben je al een sterke schaker!
Als we 1. Tc6 eenmaal hebben gevonden kunnen we daarna wel vast gaan stellen dat wit wint omdat zwarts Koning onveilig staat, omdat wits stukken actief zijn, wegens zwarts zwakte op de witte velden, de overbelasting van de verdediger van de witte velden (Ld7) de penning op de d6-pion, de ‘verborgen’ mogelijkheid van Pd5, enz. , enz. , enz.
In de partij
gaf zwart op na 22. Tc6!”
Verderop concludeert Hendriks met vette letters “ You can not have a meaningful characteristic of a position if it isn’t connected with a (morre or less) effective move.”
Ik stop veel
van bovenstaande nog even voor u in een ‘levend diagram’.
Balashov – Neto, 1982
Nog een van de vele voorbeelden van
Hendriks’ redenering. Ook uit hoofdstuk 1:
“In schaakhandleidingen van dit type
vind je meestal eerst een verbaal advies van algemeen karakter, gevolgd door
een (grootmeester)partij dat als
‘voorbeeld’ dient. De suggestie is dat wat de grootmeester doet niets anders is
dan het zojuist gegeven advies opvolgen.
Een voorbeeld daarvan kan gevonden worden in Carsten Hansen’s boek: Improve your positional chess.
Hansen: ‘Je moet zoeken naar wat in onbalans is op het bord en proberen een zwakte te creëren door provocatie of door doelgericht spel”
Shirov – Kasparov
Dit voert
tot een nieuwe krasse uitspraak van Hendriks:
“Op vragen als “Hoe creëer ik een zwakte?”en “Hoe counter ik het
initiatief van mijn opponent?” is maar één antwoord mogelijk” Speel goede zetten!!
In het diagram van Kasparov zijn dat
de zetten 1 …. g4 en 2. ….h4. Wie weet, zet die ervaring van die zetten ons ooit op het spoor van een soortgelijke h5-h4-zet
of een soortgelijk tijdelijk stukoffer in een eigen partij.”
In Hoofdstuk 2 hamert Hendriks verder
op hetzelfde aambeeld:
“Look
and you will see versus trial and error”
Het zal u nu niet meer verbazen dat Hendriks
veel meer ziet in een Trial and Error- aanpak!
Hij gebruikt een voorbeeld uit de Step
bij Step-methode van Van Wygerden. Hij zegt over die methode (ook door Martin en
Bert gebruikt toen we nog schakertjes hadden in onze club) dat het een goede
methode is, met een grote hoeveelheid (vooral tactische) oefeningen en goed
opgebouwd, maar dat v. Wygerden een advocaat is van de ‘search and solve’-
methode en de Trial-and-Error-methode
afwijst voor zijn schaakpupillen. Dat vindt Hendriks niet terecht:
“Ik gaf deze stelling aan een jonge leerling:”Aha”zei ze nogal snel: 1. De3 en dan Pxc6 en Dxa7. “Erg slim”zei ik “maar misschien kan ik mijn Toren wegzetten, kun je dan evengoed winnen?” En even later, om haar een beetje te helpen “Indien 1. De3, kan ik misschien ook wel …. Pxd4 spelen. “ Zij: “Ach ja, hmmmm, o nee, Dxd4 valt beide torens aan!” En snel daarna: “O ja, 1. Pxc6 Lxc6 2. Dxd4!”
Dit is een typisch voorbeeld van het
vinden van de goede oplossing door Trial and Error! …………………
Ik zal wel iets tegen haar gezegd
hebben met opvoedkundige waarde, maar om eerlijk te zijn, vind ik zelf zulke
dubbele aanvallen op dezelfde manier. Aanmodderen met verschillende attractieve
zetten, en dan “Hee, een dubbele
aanval!” “
Wim Gielen – Willly Hendriks 2001
“Net als hier: Zwart, hoewel een pion achter, heeft duidelijk een prettige keuze. Ik dacht over 23. …. Dxg4+ en over het luie 23. ….. Pc5, en toen zag ik plotseling de ”double Queen” 23. …. Df6! En dan 24. Tc1 Df3+ met torenwinst. “
Niks dus met eerst stellingkenmerken en pas daarna een zet zoeken.
Ik (Eddy) vind het allemaal wel geestig. En veel is wellicht wel herkenbaar en terecht. Maar dit zijn wel tot nog toe “tactische”voorbeelden. Ik wil nog wel eens zoeken in zijn boek naar strategische voorbeelden.
Dus u kunt rekenen op nog wel een
vervolg uit dit grappige boek.