Uit de kast. Een uitdrukking. Ja, met meer betekenisen. (‘Taal
is zeg maar ook mijn ding!’)
Eerst letterlijk. Ik hoop niet dat ik iemand op de kast jaag,
als ik boud beweer dat mijn kast nog steeds zeker veel meer schaakexemplaren rijk is dan er bij u op de plank staan. En dan
te bedenken dat ik vijfentwintig jaar geleden de helft ervan met bloedend hart aan sc Caïssa
heb weggegeven, omdat ik ruimte moest maken. Ik had natuurlijk kunnen
gaan verhuizen, maar dat trok me totaal niet. Dat gaat veel geld, energie en
tijd kosten, en dat alles investeerde ik liever in o.a. de beoefening van het edele schaakspel.
Figuurlijk: ‘iets toegeven dat je tot dan toe verzweeg omdat
je vreesde voor de domme reactie van je medemens. Ja, ik moet nu wel toegeven dat ik mijn
boekenkast schaakboeken heb staan die ik slechts gedeeltelijk heb gelezen. Dat
geldt niet voor toppers als de autobiografie van Benkö, de vuistdikke biografie
van Keres, Euwe’s ‘Oordeel en Plan’, Averbach’s ‘Wat iedere schaker van het
eindspel moet weten’. Om er een paar te noemen waar ik met vertedering aan
terugdenk. Het was natuurlijk de bedoeling dat ik er sterker door zou gaan
schaken. Ik denk niet dat dat gelukt is. Nou ja, misschien een klein beetje, ….. een verdomd klein beetje. Waren ze het geld
en al die energie wel waard ? Ach… het hield me van de straat. Achteraf denk ik
wel eens dat veel van die lessen van schaakhoogleraren je van het kastje naar
de muur stuurden.
Ik vrees uw hoongelach als ik toegeef dat ik sommige boeken
helemaal niet gelezen heb. Gekocht uit
hebzucht, weggezet voor later, als ik meer tijd zou hebben. Dat zou dus nu moeten zijn. Wegens Corona! Eindelijk
ben ik uit de kast gekomen! En zij ook, hèhè, dat lucht op!
Er zijn nu geen wekelijkse
partijen van u meer, en omdat ik uw ‘ouwe kost’ al eerder heb benut, moet ik andere
inspiratiebronnen zoeken. Goed idee: mijn boekenkast! Kijken wat er uit de kast
komt. Voor het eerst lezen, ten dele of
geheel, soms herlezen. Zoeken naar iets wat misschien voor u de moeite waard
is. Genoeg voorraad voor een nieuw serietje.
Ik begin met Tim
Krabbé , ‘Nieuwe schaakcuriosa’. (1977).
Veel later door mij antiquarisch
aangeschaft. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt doordat er vaak in schaakkolommen
uit geciteerd werd. Ook zijn eerdere ‘Schaakcuriosa’
(1974) werd vaak genoemd.
Beroepsmatig was Tim Krabbé toen ook voor mij van belang.
Hij was vooral ook een literair auteur. Vooral zijn boekje ‘Het gouden ei’ vond bij mijn leerlingen gretig aftrek. Het was
dun, behoorlijk spannend en het was ook verfilmd en hun leraar Nederlands vond
het geschikt voor de examenlijst. Leerlingen die van wielrennen hielden, lazen
om dezelfde redenen ‘De renner’,
waarin Krabbé verslag uitbrengt van een door hem met enig succes verreden
wielerwedstrijd in Frankrijk. De
hobby’s van deze (meermaals bekroonde) schrijver:
wielrennen en schaken. (Zat als schaker lang bij de top 20 van Nederland).
Zijn ‘Nieuwe schaakcuriosa’
bevat een schat aan partijen,
stellingen, anecdotes die om de ene of de andere reden grappig of interessant
zijn. Maar het is te veel, en vaak ook zijn de analyses te moeilijk en te diep om
het achter elkaar uit te lezen. Dat gaat er nu zeker niet meer van komen, want
mijn ogen zijn te slecht geworden om dat akelig kleine en te grijzige lettertje
lang achter elkaar te kunnen verduren. Maar
ik kan er nog wel een paar grappige dingen uit vissen. Je hebt in die rijke
vijver namelijk bijna altijd gelijk beet.
Ik ga hem letterlijk citeren, maar zijn analyses in bewegende
diagrammen voor u leesbaarder maken.
Uit hoofdstuk: “Te
mooi om niet waar te zijn”.
“Echte massasuggestie
zoals deze, waarbij een groot publiek gedurende lange tijd voorbijziet aan heel
simpele mogelijkheden, komen niet erg vaak voor. Een geval waarbij de
collectieve begoocheling vroeg gesignaleerd, maar vervolgens weer vergeten werd
is het volgende diagram:
TietzRamisch 1898
Een stelling die in de meeste handboeken opduikt. De fantastische oplossing is:
Parbleu! Maar nooit heb ik in die handboeken er de aantekening bij gezien die Weenink al in1914 naar de redacteur ‘Partijstellingen’ van het Tijdschrift der Nederlandsche Schaak Bond stuurde. Weenink merkte op dat zwart helemaal niet gedwongen is om de Dame te slaan en dat het na 2. …Kb7 zelfs de vraag is of wit wel gewonnen staat.
De
redacteur Strick van Linschoten, meende die winst toch te kunnen aanwijzen:
Maar
hij gaf toe dat weer een andere opmerking van Weenink een eventuele discussie
daarover overbodig maakte, want na 1.
Txc6 kan wit gewoon een stuk winnen!:
Er
is overigens nog een grotere fout, waar Weenink niet op wees, omdat Strick van
Linschoten de stelling na 1. Txc6 Kxc6 had gepubliceerd. Maar in ons
uitgangsdiagram wint 1. Dc2 !! ( i.p.v. Txc6) minstens een
toren omdat er anders nog veel meer materiaal verloren gaat.
De verklaring van het
vergeten van dit alles: liefde maakt blind. De oorspronkelijke oplossing van
Tietz-Ramisch is te mooi om niet waar te zijn.”
Hierna vertelt Krabbé dat hij zich wel een poos heeft afgevraagd
of ook dit geen ‘mystificatie’ was. Hij geeft in dit hoofdstuk meer
voorbeelden van zogenaamd echte partijen
of stellingen, die in werkelijkheid
ordinair verzonnen zijn, om op de lezer indruk te maken. Zelfs Aljechin deed zoiets! Meermalen zelfs!
En Tietz was geen
supersterke schaker, beetje van hoofdklasseniveau. maar in zijn partijen komen
heel veel dameoffers voor. En veel van die dameoffers waren zo probleemachtig
fraai, dat Krabbé begon te twijfelen. Maar, schrijft hij, hij is van dat idee teruggekomen.
Nadat hij had vastgesteld dat Tietz op
dezelfde dag jarig is als hij! (Ik vermoed dat u dat niet zo’n sterk argument
vindt. Maar ja, Krabbé’s boekje is niet alleen erg
informatief, maar ook vaak grappig!)
Hierna volgt nog een voorbeeld van zo’n dameoffer. Ik zou het zo bij
Hersenfitness kunnen plaatsen. Ik zou
zeggen, kijk eens of u het zo kunt
vinden, zonder te spieken.
Zwart speelt en zet geforceerd mat
en mat via Lf8 of Pf5 is niet te voorkomen.
En onderwerp dat mij zelf altijd fascineerde is het ‘dolle toren’-motief. In Krabbé’s boekje staat een hoofdstuk “Mysterieuze krachten in de toren” Vast ook een rijke vis-stek. Daar ga ik volgende keer maar eens de hengel uitwerpen. Voorlopig: “Poppetje gezien, boekenkastje dicht”
In 1981 begint Donner in de NRC weer eens flink om zich heen
te meppen. Eerder waren Lodewijk Prins, Hans Ree, Schakende Vrouwen , de KNSB
het mikpunt. Om maar wat te noemen. Hij zal wel eens eerder schimpscheuten
hebben geuit over het schaken van een computerprogramma, maar nu gaat hij vol
in de aanval. Schaakprogramma’s kunnen
niet schaken, zullen dat waarschijnlijk ook nooit kunnen, zeker niet in de komende 2000 jaar, en nooit
een grootmeester kunnen verslaan. Mensen die wat anders beweren zijn gek, of
weten niets van het spel. Die willen er commercieel van profiteren. Die dingen worden voor veel
geld verkocht en verhalen over elo-ratings ervan zijn bedrog om geld te vangen.
Aldus heer Donner.
“Sosonko vertelde dat hij, voor veel geld naar Parijs gelokt
om het tegen het nieuwe Franse produkt op dit gebied op te nemen, wel eerst
volgegoten was met champagne, waarna hij zich inderdaad nog had moeten
inspannen om niet door een blunder tegen het stomme ding te verliezen. Daarop hadden zijn gastheren natuurlijk
gehoopt, het was hun een lief ding waard geweest als hun machine van een echte
grootmeester had weten te winnen. Zij zouden er miljoenen aan verdiend hebben.
Door deze illusie van een ‘schaakmachine’ heeft het rekentuig als zodanig een
hoog aanzien gekregen bij een breed publiek, dat ook bereid is veel geld uit te
geven voor volstrekte prullen” (Uit:
Anti-computer , NRC 13 april 1981)
“Natuurlijk zullen er wel mensen zijn die het leuk vinden en ervan verliezen, maar die kunnen ook niet schaken. Heel wat mannen (!) kennen wel de regels, maar begrijpen niets van het spel. Slechts 26000 personen zijn lid van een schaakclub, maar 75% van hen begrijpt er ook niks van.” ( Uit: idem)
“….. dat nauwelijks
één procent van het totaal aantal mensen dat wel eens een schaakje zet , er
inderdaad ook iets van kan. De rest doet maar wat. Ze schaken zoals de
gemiddelde Nederlander na een vakantie in Torremolinos Spaans spreekt.Hij kent
dan vijfentwintig of vijftig woorden, en heeft zich daarmee misschien zelfs nog
enigszins verstaanbaar weten te maken
tegenover het hotelpersoneel, maar met Spaans heeft het niets te maken.”
Niet zo’n wonder dus dat het schaak van de computer zo wordt
opgehemeld. Ja, die kan inderdaad
rekenen. En vlug ook. Bijv. een mat in
8.
“Maar dat soort geforceerde stellingen is niet zo
interessant. Wanneer twee gelijkwaardige spelers tegenover elkaar zitten gaat
het om stellingen waarin het evenwicht juist niet is verbroken en waarin dus
ook geen eenvoudige beslissende wendingen aanwezig zijn. Dan gaat het om
beoordelingen, afwegingen, vermoedens, hopen, vrezen en zekerheden, die niet zo
gemakkelijk aan de computer zijn uit te leggen.” ( Uit: Anti-computer II , NRC
, 20 juli 1981)
In maart 1982 gebeurt er iets bijzonders. Donner heeft nota bene ingestemd met een partij tegen de toenmalige schaakwereldkampioen der computers, van Bell Telephone Laboratories New York. Hij wilde wel een weddenschap afsluiten dat de computer kansloos zou zijn tegen hem. “De weddenschap die ik had voorgesteld was niet aangenomen en meer dan een schamel loon zat er voor mij niet in, hoewel de open telefoonlijn met Amerika heel wat meer gekost moet hebben, maar als mens ben je tegenwoordig een sluitpost op de begroting.”
Donners eigen verslagje van de partij tegen Belle is wel een tikje te positief over zichzelf. Want hij wint wel, maar volgens velen niet erg overtuigend. Maar hij is als altijd best geestig. En hij kan gewoon schrijven! Van een ex-docent Nederlands krijgt hij zeker alweer een heel hoog cijfer!
“Na vijftien zetten liet het ding weten ‘door zijn openingsrepertoire heen te zijn’ –wat ik toen al lang was – waarna hij een door mij listig aangeboden gambiet geheel verkeerd beoordeelde en zich liever enige positionele flaters liet ontsnappen, zo afschuwelijk dat een mens ervan zou gaan blozen. Toen hij na een zet of vijfentwintig geen kant meer uit kon bleek opgeven echter niet in zijn programma opgenomen. In simultaanseances is de laatst overgeblevene ook altijd een jongetje van acht. Toen alles volstrekt hopeloos voor hem stond begon het ding echter zeer veel ‘denk’-tijd te gebruiken voor zijn zetten, een menselijk trekje, dat mij eigenlijk wel ontroerde, maar de partij onnodig rekte. Na 5 uur en 56 zetten moest tenslotte gearbitreerd worden. Door Olafsson, de president van de Fide, die ook maar even uitgenodigd was om uit IJsland over te komen; het geld kon blijkbaar niet op om de schertsvertoning zoveel mogelijk loos gewicht te verschaffen. Aangezien ik in tussen een toren meer had, stond hij niet voor een zware taak” (Uit : Belle, NRC 9 maart 1982)
In dit artikel fulmineert Donner nog anderhalve blz. verder
tegen journalisten die voorwenden verstand te hebben van artificiële
intelligentie, en van computers, maar het niet hebben.
Enfin, zoals later door Polgar werd aangetoond dat Donner
het mis had met zijn ideeën over het schaken van vrouwen, zo werd later door
bijvoorbeeld onze Prof. Dr Mr K. en diergelijke schaakprogramma’s helder
gedemonstreerd dat hij ook de plank mis sloeg als het over de kracht van
computerschaak ging. Sinds Kasparov in 1997 een match tegen Deep Blue verloor,
heeft – geloof ik – nooit meer een schaakgrootmeester zich aan zo’n match
gewaagd. De programma’s zijn sindsdien zoveel sterker geworden dat iedereen
kansloos is. De laatste ontwikkeling, het programma Alpha Zero, is met zijn
artificiële intelligentie zelfs in staat
zichzelf in 4 uur zo sterk te leren schaken dat de traditionele wereldkampioen
computerschaak (Stockfish? Komodo?) ook kansloos is. Een enge ontwikkeling, vind ik.
In 1983 werd Donner (1927) getroffen door een hersenbloeding. Hij kan niet meer spreken, schrijven, lezen, lopen. Na 2 jaar revalidatie kan hij weer redelijk spreken, heel klein beetje lopen, en met één vinger op het toetsenbord schrijven. Hij schrijft stukjes , vooral over zijn verblijf in een verzorgingshuis. Wat hij schrijft kan hij niet meer teruglezen, dus het moet in één keer goed zijn. “Hij moet alles in zijn hoofd rond hebben voor het op papier komt. Hij heeft zijn strategie: als hij zijn eerste zin opschrijft weet hij hoe zijn laatste zal eindigen. Zet, zet, mat. Hij heeft het brein van een schaker. En aangezien hij door geen tegenpartij onderbroken wordt is hij een schaker die wint.” (Voorwoord ‘Slecht nieuws voor iedereen’ van Renate Rubinstein (een BN-vriendin van Donner))
De stukjes worden gepubliceerd in de NRC. En later gebundeld in “Na mijn dood
geschreven” (1986) en “Slecht nieuws voor iedereen” (1987). In 1987 krijgt hij
daarvoor de Henriëtte Roland Holst-prijs.
Het moeizame werk eraan hield hem nog een poos overeind. Hij
verdiende er geld mee, en waardering. Zonder dat had hij zijn zelfrespect
geheel verloren en de brui aan het leven gegeven.
Soms lijkt hij iets menslievender te zijn geworden. Maar
toch, ook vaak blijkt zijn venijnigheid nog lang niet uitgedoofd.
BiJv. in een stukje over Mulisch (2) (waar hij zijn hele leven op studeerde en over publiceerde om de meerduidigheid van diens werken te laten zien en verklaren) : “Er is zeker lef voor nodig om hier met meerduidigheid voor de dag te komen. Want hier wonen de Nederlanders, een hysterisch, door en door sentimenteel volkje, en is het CDA de grootste partij. Tegenover elkaar maken zij zich verstaanbaar door middel van harde keelgeluiden, waarbij hun ideaal een kraakheldere volstrekt eenduidige taal is, want daarin kun je zo leuk schelden.”
Er zijn toen hij nog niet invalide was, nog wel meer boekjes van hem verschenen. Bijv. over het werk van Mulisch. O.a. ‘Mulisch, naar ik veronderstel’ (1971) Dat moest ik natuurlijk hebben, hebben, hebben. Een boek van een bewonderde schaker/schrijver over een bewonderde auteur, over een bewonderd boek (‘Het stenen bruidsbed’-) dat voor mijn werk ook wel van belang was, en waar men best wat extra uitleg van een insider bij kon gebruiken. Maar ik moet beschaamd toegeven dat ik het nooit uitgelezen heb. Ik begreep er te veel niet van. Hier en daar vond ik het acabadabra, waar ik niets mee opschoot. Ja, ik was dus ook een lid van het hysterische , romantische volkje, dat niet van meerduidigheid houdt. Gelukkig was ik niet de enige. De recensies waren zeer matig.
Opvallend vind ik dat ondanks Donners ontelbare schimpscheuten op alles en iedereen, er toch nog wel wat vrienden, kennissen, bewonderaars waren overgebleven die hem opzochten. “De schakers zijn heel goed voor mij” Bij het verzorgingshuis kwamen geregeld o.a. Renate Rubinstein, Mulisch, Max Pam, Hans Ree, Orbaan, Sosonko, Timman, Withuis. Hij overleed aldaar in 1988.
Tot slot enkele van zijn betere schaakpartijen. ‘Eindelijk’
zult u verzuchten. Er zijn heel veel mooie partijen te vinden van onze kampioen
blunderaar. Evert Jan Straat verzamelde veel van zijn partijen in zijn leuke
boekje “ J.H.Donner grootmeester” (1993)
. Daar vind je toch best veel verbazingwekkende schaakprestaties. Om maar wat
te noemen: winstpartijen tegen Anthony
Miles (1977), Timman (1973), Sosonko (1973), Spassky, in 1972 nog wereldkampioen, (1973), Hort (1973), Ivkov (1972), Keene (1971), Larsen
(1970), Smyslov , wereldkampioen 1958-59 (1967), FISCHER , wereldkampioen 1972-75, (1962. Toegegeven: toen was Fischer pas 19
jaren oud) , en nog veel veel meer.
De opzienbarendste kan ik hier niet publiceren, omdat veel
partijen van Donner zeer strategisch en subtiel zijn, vaak dus minder boeiend
voor ons, eenvoudige amateurs, en dus ook wegens het grote aantal zetten niet
handig in een ‘leefbaar diagram’ na te spelen. Maar wat u hierna aantreft zult
u vast wel leuk vinden. Hoewel ik ze selecteerde op lengte, bekendheid en
kracht van de tegenstander valt me achteraf nog iets op: Het lijkt of Donner op
zijn best was tegen tegenstanders die een nogal agressieve stijl hadden. Die
lopen dan met hun kop tegen de muur. Het valt ook op dat in de door mij gekozen
winstpartijen toevallig Donner meestal zwart had. Hij was kennelijk het best
als hij onder druk stond.
Spasski, (1937- nu)
, wereldkampioen 1969-1972, al
grootmeester toen hij 18 was, speelde vaak heel scherpe openingen. Het
enigszins verdachte Konigsgambiet bijvoorbeeld, ook tegen de sterkste
grootmeesters uit zijn tijd. Ook in de volgende partij, Siciliaan-Scheveninger,
gaat hij vol in de aanval: Maar Donner
blijft kalm en weerlegt de agressiviteit.
Spassky –
Donner 1973
László Szabó1917 – 1998 had ook een nogal agressieve stijl. In deze partij wordt het de vierpionnen-variant van het Konings-Indisch. Euwe noemde ooit die vier pionnen “een kolos op slappe benen”. Maar dat bleek later een wat te gemakkelijke taxatie. Veel grootmeesters speelden het toch omdat het dan weliswaar misschien niet de sterkste voortzetting is tegen het KI, maar wel de agressiefste en de leukste. Vond ik ook. Dat zal Bert zich nog wel herinneren. Tenzij hij die herinneringen verdrongen heeft. Dat kan natuurlijk.
Szabo-Donner 1968
Unzicker.
(1925-2006) “Zijn internationale carrière begon vlak na
WOII en tot 1970 was hij de sterkste Duitse schaker. Hij werd tussen 1948 en
1965 zeven keer West-Duits kampioen en tussen 1950 en 1978 speelde Unzicker mee
in twaalf Schaakolympiaden. In tien ervan speelde hij aan het eerste bord. In
totaal speelde hij 386 keer voor het nationale team. Maar Wolfgang Unzicker
werd nooit schaakprofessional; hij studeerde rechten en was in het burgerleven
effectief rechter. Als schaker was hij een expert in de open openingen. Hij won
ooit van Tal, van Keres, en Botwinnik. “
(Uit Wikipedia) Geen kleine jongen dus.
Ook hier de Scheveninger van het
Siciliaans. Kennelijk nogal populair toen. Ook hier een agressieve witspeler.
Ook hier raakt Donner er niet van onder de indruk.
Commentaar destijds van Sosonko: “De variant die Donner in deze partij kiest, was aan het eind van de jaren vijftig begin jaren zestig in de mode. Ook Fischer speelde hem vaak. Later in onbruik geraakt. De witte aanval is te gevaarlijk. Unzicker speelt de opening solide, wacht een paar keer met het aktieve, voor zwart zeer gevaarlijke f4-f5 en doet deze zet pas na 15. b4 waarmee ook zijn koningsstelling is verzwakt.”
“Donner speelt zeer ondernemend (28 … Td8)” Het slotaccoord (34 … Te4!) is niet moeilijk, maar mooi. Een zeer instructieve partij van Donner, een van de beste uit zijn oeuvre.”
Unzicker
– Donner 1965
Larsen (1935-2010) In de jaren zestig was hij een sterke toernooispeler. Hij was grootmeester. Larsen won zowel in 1960 als in 1961 het Hoogoventoernooi. Bekend om zijn creatieve en onorthodoxe stijl van spelen, was hij de eerste westerse speler die een serieuze uitdaging was voor de toenmalige dominantie van de SovjetUnie in het schaken.
In deze partij zien we Donner van het begin af aan in een agressieve en tactische rol. Dat kan hij dus toch ook wel!
Donner-Larsen 1970
Hier wil
ik het maar bij laten.
Met dank aan Evert Jan Straat, Alexander Münninghof, en ….. Donner!
Helaas twee
van hen hebben inmiddels het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Voor de
schakers een verschrikkelijk verlies.
Ik hoop
dat mijn dank ze toch in hun hogere sferen ter ore komt.
Eindcorrectie moet nog plaatsvinden. Ziet u fouten, waarschuw me dan.
Train uw voorstellingsvermogen. Zonder houtjes of computerprogramma!
Wit aan zet!
Slechts één reactie. Van mijn trouwe lezer Kees K. Heeft Aris de Heer er geen zin meer in? Of was hij te moeilijk?
Omdat ik had weggelaten: wit geeft mat in 4 ? Of moet ik hier maar mee stoppen?
Oplossing van Kees:
Td3x Dd3x en dan Df6 dreigend mat op f7. Na zowel Dd7 als Td7 om f7 te dekken volgt Lg5 met niet- pareerbare dreiging Dh8 mat. Weer een leuke opgave. Alle witte stukken vervullen een rol bij het snel matzetten van de zwarte koning
Nee, Donner was niet alleen maar grappig. Ja, hij werd ook gevreesd.
Op de achterflap van De
Koning kunt u lezen: “Er wordt veel beledigd in dit boek. Men kan rustig
stellen dat iemand die nooit door Donner is beledigd, niets in het Nederlandse
schaakleven te betekenen had. Maar met zijn gevit maakte Donner zich juist ook geliefd.
Ongetwijfeld was dat omdat ook zijn grootste woedeaanval wel een kern van
waarheid bevatte, en omdat zijn in azijn en ironie gedrenkte bombast zo
meesterlijk geschreven was.”
Ja, klopt allemaal wel. Maar wat die ‘kern van waarheid’ betreft, dat is ook meestal zo, maar toch niet altijd. Natuurlijk formuleert hij het wel echt wat te boud als hij, als Lodewijk Prins in 1965 kampioen van Nederland is geworden, in de krant schrijft dat het “een nationale blamage is dat een afgeleefde oude sukkel, die nooit een loper van een paard heeft kunnen onderscheiden, de landstitel heeft weten te veroveren.” Maar dat Lodewijk Prins niet een erg tot de schakersverbeelding sprekende figuur was, dat klopt wel. Tabe Bas (zanger, schaker (in 1956 ‘open kampioen’ van Nederland) , mijn straatgenoot, onze moeders kenden elkaar goed, vriend van Donner!) vertelde me eens, toen ik (18 lentes oud) bij hem thuis een potje tot leeringhe ende vermaecke tegen hem mocht verliezen, dat hij op de club was gestopt met tegen Prins partijtjes te schaken omdat er nooit wat gebeurde, en dat je pas in het eindspel geruisloos op verlies werd gezet. En nooit begreep hoe. Geen gein aan.
Donner had ook wel gelijk toen hij protesteerde in woord en
geschrift tegen de manier waarop de politie optrad tegen de manifestaties van
de provo -beweging, Of tegen de manier waarop het Nederlands schaakteam werd samengesteld, tegen de benedenmaatse
vergoeding van schaakwerk, enz.,enz.
Hij sloeg wel de plank mis als hij weer eens ongenuanceerd beschreef
waarom vrouwen niet kunnen schaken en waarom computers nooit
schaakgrootmeesters zouden kunnen verslaan.
Vooral dat eerste werd hem op grote schaal kwalijk genomen. Ik denk dat
we vandaagdedag dat wel kunnen begrijpen.
Uit ‘ Vrouwen kunnen niet schaken’ (aug. 1972) :
“Het verschil tussen de seksen in het schaakspel is
opmerkelijk groot, maar naar mijn mening niet groter dan op enig ander gebied
van culturele werkzaamheid. Vrouwen kunnen niet schaken, maar ze kunnen ook
niet schilderen ( ES : ???? ) , niet schrijven ( ES: ???? ) , niet filosoferen,
en in feite is er eigenlijk nooit iets door een vrouw gedacht of gemaakt wat de
moeite van het kennisnemen waard was. Het ligt dus niet aan het schaken, laten
we wel wezen. Hoe het dan wel komt? In de eerste plaats natuurlijk omdat
vrouwen veel dommer zijn dan mannen. “
Nogal onthutsend. Verderop schrijft Donner dan wel weer iets wat de scherpe kantjes een
beetje botter maakt, maar toch … En
wat moeten we nu met de slotzin… : “Geen gedachte zo groot of een vrouw kan hem
tot onzin maken. “
Hier kreeg heer Donner
uiteraard heel veel reacties op. In oktober 1972 gebruikte hij die om weer een koddig stuk te
schrijven. Hij herhaalde zijn argumenten en gooide vervolgens nog wat olie op
het vuur.
“Ik werd zelfs van discriminatie beschuldigd. “Donner heeft
vergeten negers aan zijn stelling toe te voegen. Het zou moeten zijn ”vrouwen
en negers kunnen niet schaken, want zij zijn dommer dan wij” werd mij door een mevrouw uit Amsterdam in de
schoenen geschoven. Deze mevrouw heeft het niet goed begrepen. Negers kunnen best
schaken, maar negerinnen niet!”
Na het citeren van een manlijke bedreiging “Zo, provo, wij komen straks bij jou thuis
…. eens mooi de boel kort en klein
slaan, schoft!” vervolgt hij:
“Krasse taal, maar typisch mannelijk. Vrouwen doen dat
anders: “Nee, mijnheer Donner, ik zeg niet wie ik ben, maar ik heb uw stukje
gelezen en wilde u wel zeggen, dat ik vind, dat u niet goed wijs bent. U bent
ziek, meneer, en u hoort in een gesticht thuis.” Kijk dat is nu het verschil: mannen willen je een pak slaag
geven, maar vrouwen willen je verzorgen.”
We zijn misschien heden dankzij verschillende eigentijdse cabarettiers wat meer gewend geraakt aan dit soort uitspraken die juist het tegendeel willen zeggen van wat de letterlijke tekst beweert. Moeten we dat bij Donner ook zo opvatten? Gewoon een geintje om lezers op stang te jagen. Om ze te laten nadenken? Misschien. Was hij een vrouwenhater? Daar lijkt het niet op. Hij is een half jaar eerder voor de 2e keer getrouwd met Marian Coeterier (geb. 1939), juriste. Uit latere uitspraken kan men best wel afleiden dat dat een goed huwelijk was. En weer zien we hier het stijlverschijnsel dat de schrijver aan het eind van zijn verhaal gas terugneemt.
Vrouwen zijn dommer dan mannen? “Ook
ik kan er weinig verstandigs over zeggen en als ik dat toch steeds maar weer
probeer, dan is dat misschien alleen maar omdat mijn vrouw er zo verschrikkelijk
om moet lachen.”
Maar het blijft een favoriet onderwerp voor hem. Na zijn hersenbloeding, kort voor zijn dood, als hij met één vinger nog stukjes voor de krant typt (later o.a. verzameld in ‘Slecht nieuws voor iedereen’(1987) , schrijft hij bijv. in ‘Correspondentie’ :
(Na een herinnering aan Bobby Fischer: “Hij hield niet van vrouwen. “They always want to touch you” “ ) “ Geen vrouwvriendelijke bezigheid, dat schaken. Zij kunnen er werkelijk niets van en als zij er wel iets van kunnen, zoals Gaprindasjvili (ES: wereldkampioene 1962-1978) en Tsjiburdanidze (ES : wereldkampioene 1978-1998), dan spelen zij zo vervelend dat je je geneert dat het spel ooit is uitgevonden”
Donner zal toen nog niet veel gezien hebben van Judith Polgar, die in 1976 werd geboren. Haar tijd moest nog komen. Ze werd vooral bekend om haar agressieve stijl.Ze weigerde bij de vrouwen mee te spelen. In haar toptijd stond ze in de top van de mannenranglijst. Hoogste Fiderating 2735 (in 2005). Als Donner dat nog had mogen meemaken! Dan had hij wel anders gepiept. Zij was de weerlegging van zijn pesterige theorieën aangaande het vrouwenschaak.
Wij zijn niet de enigen die zich afvragen of hij het nu wel of
niet meende. Bij zijn tweede vrouw kreeg
hij een dochter, Marian (1974). Dat vond
hij ‘een cadeautje’. (Hij had bij zijn eerste vrouw al twee kinderen.) In een
interview blikte Marian later terug op haar vader: “Ik had een lieve vader, die er altijd was
voor mij. Hij bracht mij naar school en ging dan terug naar huis om terug naar
bed te gaan en haalde mij later weer op van school. Hij was een bohemien en
genoot van het nachtleven in de cafés en werkte vaak ‘s nachts. Ik vond hem een
grote rokende teddybeer. We gingen samen naar de film en na afloop wilde hij met
mij discussiëren wat ik er van vond als kind van zes jaar. Hij nam mij
serieus.“
“Mijn vader was
goed in het beledigen van mensen, daar zat hij niet mee. Van hem is ook de bekende uitspraak dat vrouwen niet kunnen schaken. Ik
ging daar later tegenin omdat ik het niet met hem eens was.”
“Of hij dat nu echt meende of dat hij alleen
een steen in de vijver wilde gooien is mij nooit helemaal duidelijk geworden.
Maar een steen in de vijver was het zeker.”
In afevering 2 beloofde ik het in aflevering 3 ook te gaan
hebben over zijn gevreesd zijn als publicist en als schaker. Ik weet nu dat ik
dat hier nu niet rond krijg. Er zal dus een aflevering 4 moeten komen. Ik wil het dan alsnog hebben over Donner’s al
even bijzondere meningen over de rol van de computer bij het schaken en alsnog
aan de orde stellen de kracht van Donner als schaker. Om de lezers die helemaal
niet zo van bovenstaand praatschaak houden en eigenlijk alleen echt
geïnteresseerd ziijn in het schaakaspect zal ik nu toch maar even vast een
partijtje tonen waarin Donner zijn schaakvermogen demonstreert. Met zijn eigen
commentaar en analyse.
‘En wanneer men mij vraagt naar mijn beste partij dan blijft zeer, zeer weinig over van de honderden toernooipartijen, die ik in mijn leven speelde. Misschien één. Een zeer korte partij weliswaar, maar toch één, die iets van de perfectie vertoont, die ik altijd hen nagejaagd, maar helaas vrijwel nooit wist te bereiken. (ES: herkent de lezer hiervan wellicht iets?) Wanneer ik hem hieronder geef dan is dat in diepe erkentelijkheid voor mijn tegenstander van dat moment die mij in staat stelde dit juweeltje te concipiëren.’
Donner-Troianescu, 1957
Dit was het voor even. Tot de volgende keer, bij Jan Hein Donnner4.
Ik denk dat dit een moeilijke is. Kan wit dit nog redden?
Ik kreeg oplossingen binnen van Kees Kerkdijk (zie bij reactie2), Gerrit en Bert. Alle drie correct. Wat ik knap vind, want zelf had ik er moeite mee en de aangegeven oplossing erbij nodig. Gerrit geeft aan hoe als zwart aan zet is wit verliest. Voor Kees: Het is een studie. Maar ik kan even niet meer terugvinden van wie.
Ik kreeg nog een toevoeging van Kees K. Die heb ik nu bijgevoegd. Zie hieronder.