Wit aan zet. Dat moet zwart gaan verliezen. Welke ‘stille’ zet speelt daarbij een belangrijke rol?
Gerrit: ” Je vraagt om een “stille” zet.dat is volgens mij 1. Pd4-f3. Lijkt geruisloos, maar zwart gaat met veel gedonder ten onder.Er dreigt Pg5+ en wit kan niet anders dan bxPg5, gevolgd door Dh5++ Zwart kan deze dreiging onvoldoende pareren:1. …… g6. 2. Df7++1. …….h5. 2. Dg5++1. …….e5. 2. Pf3xe5 en dan is mat ook niet te voorkomen. zwart zal spelen 1. …….. Pf6. Maar ook dit is onvoldoende….. 2. De8h8 + Kg63. Pf3e5+ Kh54. Dxg7 en ook hier is mat niet te voorkomen.”
Eddy: Heel juist! De stille zet is inderdaad Pf3. Hoeft niet direct, mag ook een zetje later. Altijd dodelijk
Zwart aan zet. Dus toch ook hopeloos. Of toch niet?
Gerrit komt met een oplossing die toch nog wel wat voordeel voor wit laat staan. “Zwart speelt: Pd5-f6 en valt direct de dame aan. ”
Maar de direct tot remise leidende zet mist hij; Dat is ook de mooiste:
Ik zag
enkele weken geleden in mail van schaakhuis ‘De Beste Zet’ dat ‘Hein Donner ,The Biography’ was verschenen. Van de hand van Alexander Münninghoff. Journalist, Slavist, auteur en …. schaker
(Elo lang rond de 2000). Het betreft een vertaling in het Engels van zijn
“Hein
Donner 1927–1988. Een biografische schets ‘ (1994) . Huhhh…? Nu een vertaling van een biografie van jaren
geleden, over een Nederlandse grootneester met niet een supersensationele schaakcarriėre? Raakt dat nog verkocht? Ja, want die Donner is nog steeds ook elders op deze
aardkloot een bekende figuur. Niet zozeer door zijn schaakpartijen, maar vooral
door zijn schrijfsels. Die mondiale populariteit werd namelijk ook veroorzaakt door een Engelse editie van de kort voor zijn
dood verschenen uitgave van ‘De
Koning’, een keuze uit Donner’s
journalistieke werk plus een aantal van zijn partijen. Ik heb de biografie en ‘De Koning’ destijds
met veel plezier in het Nederlands gelezen.
Als die biografie al in mijn boekenkast
staat, is het niet zo zinvol om die te kopen. Zoeken dus. Nee, die staat er
niet. Dan maar aanschaffen. Het lezen
van de Engelse editie van Donner ging vrij vlot. Het zal u niet ontgaan zijn dat
één van de verschijnselen van de Corona-tijd is dat vele thuiszitters hun huis en hun tuin en hun boekenkasten zijn
gaan opruimen. Zo ook uw wepmeester. Ik had het boek bijna uit toen ik bij het
opruimen van de boekenkasten ontdekte dat ik de Nederlandse editie natuurlijk
wel bezat. Toch niet erg. Het was een
goede training voor mijn niet geweldige Engels, en ook weer een opfrisser voor
mijn wat weggezakte informatie met betrekking tot de legendarische Donner.
En het las plezierig. Munninghof is een heel goede auteur. Hij schreef ook een (eveneens vertaalde en goed gerecenseerde) biografie van Euwe. (1976)) en ook nog een van Fischer. Maar het meest bekend werd hij door een biografie van zijn eigen leven. Een tijdlang topper op de bestseller-lijst, prijzen mee gewonnen. Ook wij (mijn eegaa ook) waren heel bewonderend over zijn ‘De stamhouder’ (2014) Ik las ergens bij een alweer positieve recensent dat die zich afvroeg hoe iemand met zo’n getormenteerd leven nog zo stevig in zijn schoenen kan staan. Zijn vader vocht bij de WaffenSS, die heeft hij na de oorlog ook niet meer gezien , de familie vluchtte uit Letland naar Duitsland. Later werd hij als kind uit Duitsland ontvoerd, door familie in Nederland tamelijk liefdeloos opgevoed, vreemd af-en-toe-contact met zijn moeder (18 jaar niet gezien), zelf 3 kinderen verloren aan de dood, enz., enz. Maar hij kon Slavische talen studeren aan de Universiteit, had wel een mooie carriėre als journalist (jarenlang correspondent in Moskou. ) , sprak vele talen, en had dankzij zijn innemende persoonlijkheid veel vrienden en was productief en toch ook vaak een levensgenieter.
Toen ik
zijn Engelse ‘Donner’ net uit had, las ik tot mijn schrik in de krant dat hij
gestorven was, op 28 april 2020. Alweer
iemand er plotseling tussenuit geknepen die je bewonderde. Iets te jong. Vond
je vroeger sterven met 76 best redelijk, als je zelf ouder wordt, verleg je je
grenzen. Mij lijkt nu de dood met 96 wel acceptabel. Wat vreemd dat je zo met iemand ineens nogal
intensief bent bezig geweest, en dat die dan
gelijk weer in de krant opduikt. Maar dan wel met een zwart randje!
Ik was behalve
onthutst, daarna ook extra tevreden dat ik zijn boek over Donner weer gelezen
had. Het voelde als een soort eerbewijs mijnerzijds aan Münninghof. Extra
interessant voor mij was natuurlijk dat aan de Engelse uitgave een interview is
toegevoegd van Dirk-Jan ten
Geuzendam met Harry Mulisch (2008) 0ver diens vriendschap met Donner. Donner en Mulisch waren lang boezemvrienden.
Veel over die vriendschap gebruikte Mulisch later in zijn boek “De ontdekking
van de hemel”. Donner stond model voor Onno Quist. Het boek is wel eens
beschouwd als ook een eerbewijs aan hun vriendschap. En als zijn magnum opus.
Donner was voor mij ook zo’n onderwerp van
bewondering. Ik volgde zijn verrichtingen na 1954, toen schaken voor mij belangrijk
werd, ijverig in de krant. (Computers
bestonden nog niet, laat staan internet.)
Vaak was het knudde (dan werd hij laatste bij een Hoogoventoernooi) , soms verbijsterend goed. (Hij won
driemaal het Hoogoventoernooi, en het meest opzienbarend: hij won het
internationale schaaktoernooi in Venetië in 1967, waarbij hij de toenmalige
wereldkampioen Tigran Petrosjan en nog een aantal
supergrootmeesters achter zich liet.)
Ik speelde één
keer tegen Donner toen hij een simultaan
gaf. Ik was aan het studeren geweest op een jachtvariant van het Siciliaans die
toen in de mode was. Dat gebruikte ik, met wat succes. Van Donner was bekend
dat hij geen zin had om veel van zijn kostbare tijd aan openingstheorie te
besteden. Maar mij viel op dat hij wel degelijk de sterkste zetten benutte die
door het toenmalige instrumentarium voor actuele openingenstudie – “De
Losbladige Schaakberichten” van Max Euwe-
waren aanbevolen. Omdat wederzijds
de sterkste en modernste zetten waren gespeeld en het aantal stukken op het
bord flink was uitgedund, trok ik de stoute schoenen aan en bood remise aan. Ik
zie het nog voor me. Ik, opkijkend tegen die boomlange man voor mijn tafeltje. Opkijkend,
letterlijk en figuurlijk. En ik hoor hem nog zeggen, met een enigszins
hypercorrecte, geaffecteerde stem (hij
was de nazaat van een nogal defige christelijke familie uit het westen des
lands met enige belangrijke en beroemde Donners in de stamboom ) : “Ja, dit kan ik niet meer winnen” ,
waarna hij een grootmeesterlijke hand uitstak die ik – eenvoudig jong amateurtje
– zomaar even mocht schudden. Ik geloof dat ik weken lang die hand niet meer
gewassen heb.
In augustus 1983 kreeg hij een hersenbloeding die het hem moeilijk maakte om te spreken en te typen. Hij typte toch, met één vinger, heel korte stukjes die in de NRC werden gepubliceerd. De stukjes zijn verzameld in vier bundeltjes, o.a. Na mijn dood geschreven. Daarvoor kreeg hij in 1987 de Henriette Roland Holst-prijs. Hein Donner overleed op 61-jarige leeftijd in verpleeghuis ‘Vreugdehof’ aan een maagbloeding.
Ik zal een
volgende keer nog wat nader ingaan op wat ik over Jan Hein Donner leerde van
Münninghoff, en wat meer schrijven over Donner’s journalistieke werk en
misschien wat laten zien van zijn beroemdste partijen. (Of beruchtste! Donner
was ook beroemd wegens zijn geregeld optredende blunders!).
Alexander Münninghof
(1944-2020), bedankt. Rust in vrede!
Omdat veel schakers uit de
ouwe tijd onze gelederen thans niet langer versterken, ben ik nu wel bijna
uitgepraat over jullie partijen uit de ouwe doos. Maar ik vond er nog enkele,
o.a. nog éen, van een nog niet behandeld huidig lid van Aris de Heer, van de externe
competitie seizoen 2005-2006. In onze deelnemerslijst van dat jaar staan ook
nog Paul Ruber, Stefan Vink, Erik Pot, Pieter Worp. Ik hoop
van harte, maar vermoed zeer, dat die allemaal nog in leven zijn. Maar destijds
verhuisd of verhinderd geraakt op maandagavond. (of was dat toen dinsdagavond?)
De rest van onze deelnemers van 2005-2006
hebben we in vorige happen Ouwe Kost al verorberd.
Nou ja, op één persoon na.
Nou ja, dat was ik dus zelf. Nou ja, op gevaar af van ergerlijke ijdelheid
te worden beschuldigd zal ik dit serietje maar afsluiten met een
partijtje van mezelf. Het liefst zo’n miniatuurtje , met lekker spectaculair
offertje in een vroeg stadium. Maar heb ik die niet alle al eens misbruikt, in
een vroegere serie over miniaturen of over het BDG-gambiet? Bovendien kwamen die korte partijtjes vooral
later pas, toen ik eens even flink aan mijn openingsrepertoire was gaan werken.
En ik was ook niet zo heel erg succesvol in dat jaar (2005/06 (3,5 uit 6)) , en ons team ook niet. (We eindigden in de middenmoot in de 3e klasse) Ook dat kwam later pas.
Toch vond ik nog iets, wat er wel mee door kon.
Eddy Saraber
– Jan Piersma (Koedijk 2, elo 1630))
, 14 maart 2006
Ik had na 50 jaar
wedstrijdschaak een geweldige hekel gekregen
aan het Klassiek Damegambiet, toen en nu
veel gespeeld. Ik kon daar nooit iets leuks tegen verzinnen. Dus was ik gaan
uitkijken naar iets prettigers. Ik herinnerde me een prominente speler van mijn
allereerste schaakvereniging . Die speelde Colle.
Wat dat inhield wist ik nog steeds niet erg in 2004, maar ik herinnerde me wel iets
wat stond in een blad van 1955 van mijn
club ‘Het Vrije Veld’ (schaakclub van een krant: ‘Het Vrije Volk’). Dat die
speler alweer een mooie aanvalspartij had gewonnen ‘met zijn lijfopening, de
Colle’. Misschien moest ik me daar maar
eens in gaan verdiepen. Daar heb ik geen spijt van gekregen. Als je als
zwartspeler een beetje op de hoogte bent, hoef je er echt niet erg bang voor te
zijn. Maar op ons niveau zijn er niet zoveel mensen op de hoogte en met
sjablonezetten kun je er met zwart toch
wel flink tegen in de problemen raken. En voor de witspeler is het een
overzichtelijk geheel waar je geen vijf boeken voor nodig hebt. Zelfs ik heb er
veel partijen mee gewonnen. Zo ook tegen Piersma.
Na de standaardzetten 1.d4 d5 2.Pf3 e6
3.e3 Pf6 4.Ld3 c5 5.c3 Pc6 6.Pbd2
wordt nogal eens 6. .. cxd4 gespeeld.
Het boek ziet als bezwaar van cxd4 dat wit na exd4 met Te1 druk kan gaan uitoefenen op de e-lijn. Die pion op e6 vastzetten. Zelf loeren naar veld e5. Dat wist ik nog uit het boekje. Gerrit speelde het ook tegen me in 2007. Dat werd ook een partijtje waarin mij alles meezat. Nee, dat cxd4 is niet aan te bevelen. Het boekje had gelijk. Wit krijgt langzaam wat voordeel:
Dit is de
stelling waar een Colle-speler van droomt: zwarts loper op c8 zit achter de pionnenketen
en kan dus niet meehelpen met het verdedigen van zijn koningsstelling. Wit heeft twee lopers die daarop dreigend
gericht staan. De g- en h- pion rukken op.
Dat leidt na wat
langzaam verder dreigend optreden tot de volgende stelling:
En nu kan het offerfestijn
een aanvang nemen. Dat moet een offer worden op h6. (En als die pion nog op h7
had gestaan, was het een offer op h7 geworden.) in ieder geval is het een
dreiging.
Zeg nu zelf, dat is toch
heel wat leuker dan het schuiven in een klassiek damegambiet.
Ik laat het hierbij met de
ouwe kost. Tenzij u zelf iets aandraagt.
Ik ga iets anders bedenken.