Categorie archieven: Schaak diversen

Uit de kast 12, Talj 2

Over H.Bouwmeester en B.J.Withuis ‘MICHAIL TAL’ (aflevering 2)


In ons vorige artikel hebben we gezien hoe Tal al heel snel een belangrijke schaker werd. In 1958 werd hij kampioen van Rusland. Ik wist in die tijd wel dat daar in Rusland ongelofelijk veel oersterke grootmeesters rondliepen, en dat het dus een enorme prestatie was, maar veel actuele informatie kwam er niet over naar het westen. De Russen hadden daar geen belang bij. Hoe minder de westelijke schakers wisten van bijv. actuele openingsvondsten van hun coryfeeën, hoe sterker de wereldhegemonie van de USSR. En hun schaaktijdschriften waren in het Russisch, en daar waren de westerse schakers niet zo goed in. Mede daarom was zo’n later boekje van Hans Bouwmeester (1961) ook zo interessant.
Over wat Tal aan imponerends deed bij de schaakolympiade van 1958 in westers München, kwam natuurlijk meer onder de aandacht van de eenvoudige westerse schaakamateur.
Daarna gaat het gestaag verder bergopwaarts. Hij werd geen Russisch kampioen in 1959, maar wel met Spasky gedeeld 2e. Achter de dit jaar ongenaakbare Petrosjan, en daarbij kopstukken als Taimanov, Polugajevski, Keres, Kortsnoj, Bronstein achter zich latend. Toch indrukwekkend.
Daarna nog wat klein bier. Hij wint bijvoorbeeld even een meestertoernooi met 16 deelnemers in Zürich. ( de 17-jarige Bobby Fischer, ook bezig aan een formidabele opmars , wordt 3e. Onze Jan Hein Donner deed er ook mee, Die werd er 11e. Om even het krachtsverschil te illustreren heb ik de partij Tal – Donner voor u in Komodo14 ingevoerd. De toenmalige Nederlandse kampioen werd ingeblikt. Het schokkendst vind ik hoeveel tijd Tal nodig voor deze executie. Hij had voor de hele partij slechts 20 minuten bedenktijd nodig !!

Donner-Tal

Daarna wordt het pas echt belangrijk. De weg naar een wereldkampioenschap was lang en verliep als volgt: Eerst meedoen aan een zonetoernooi in je eigen gebied. De hoogstgeplaatsen van zo’n toernooi moesten daarna hun krachten meten in een interzonetoernooi. De acht besten daarvan mochten deelnemen aan het kandidatentoernooi. De winnaar daarvan mag dan de wereldkampioen uitdagen.
In 1959 trad Tal aan in het kandidatentoernooi in Joegoslavië. 8 deelnemers waaronder 4 Russen (Tal, Keres, Petrosian (wereldkampioen 1963-1969), Smyslov (wereldkampioen 1957-1958) , en uit het westen Bobby Fischer (wereldkapioen 1972-1975) , Benkö, Gligoric, en Olafson. De heren moesten tegen ieder 4 partijen spelen. Zo duurde het toernooi maar liefst 28 rondes. Pittig dus. De verwachtingen waren hoog gespannen. Zou tegen die supertoppers het wilde schaak van Tal door de mand vallen? Zou nu worden aangetoond dat het niet altijd correcte, wild aanvallende, ‘romantische’ schaak van Tal echt niet meer kon op het hoogste niveau?
Nee dus! Bouwmeester: “zeker is dat Tal won, omdat hij zijn stijl – met de begeleidende verschijnselen van ‘geluk’, waarover reeds veel werd gesproken – trouw bleef. “ en “Tal’s zege werd een wereldschaakimpuls; hij is ervoor beloond met het recht op het zwaarste examen.”
Keres werd tweede. Bobby Fischer (nog pas 17) nog in aantocht werd 5e. Knap. Maar hij werd 4x door Tal verslagen, alle keren dus !
Partijen van Tal werden vaak achteraf eindeloos geanalyseerd, om de waarheid te ontdekken. Was Tals voortzetting wel correct?
Bijv. de partij Tal-Smyslov.

Na 24 partijen eindigt Tal als eerste met 20 punten. Dus hij mag Botwinnik uitdagen. Maar tegen dat toptalent, dat mengsel van ervaring, genie, kennis, degelijkheid en creativiteit zal hij nog wel niet opgewassen zijn.
Eerst nog maar even wat kleiner werk om gaande te blijven. Het ‘toernooi der oostzeelanden’ met de Kerst in 1959. Daar laat hij het even liggen. Hij wordt slechts 4e. Maar waarschijnlijk wil hij nog niet te veel verklappen van zijn openingsvoorbereiding. Maar tijdens dat toernooi trouwt Tal. En dat maakt dat het schaken even niet op de eerste plaats staat. Bouwmeester schrijft: “Enkele partijen zijn combinatoire meesterstukjes, doch kennelijk is de jonge grootmeester drukker doende geweest met het uitzoeken van behang, dan met het voorbereiden van varianten.”
En dan de climax: de match Botwinnik – Tal om het wereldkampioenschap. Wie dacht dat die onverslaanbare reus Michail B. het echt wel zou redden tegen de nieuwkomer Michail T. , die keek van die eerste partij van de match wel op! Nota bene tegen een Franse partij! Daarvan was Botwinnik de allerallergrootste kenner . Hij lanceert een nieuwtje bij zet 13. Maar dat pakt niet goed uit!

Het vervolg van de match blijft indrukwekkend. Tal wint na die eerste partij ook de 6e en de 7e, en staat dan met 3-0 voor. Botwinnik herpakt zich en komt terug met winst in de 8e en 9e. (3-2) Maar als Tal dan de 11e partij wint en de 17e en 19e is het over. Hij wint de match met 12,5 tegen 8,5.

Bouwmeester neemt 6 partijen van de match op in zijn boek. Ik kies daaruit nog de 6e partij. Daarvan las ik elders een grappig detail: Tal brengt op de 21e zet weer zijn beruchte onwaarschijnlijke stukoffer. Dat brengt zoveel commotie bij het publiek in de zaal teweeg dat de spelers wegens de herrie moesten verhuizen naar een achtervertrek.

Tal speelde Konings-Indisch. Wat toen (en nu) op het allerhoogste niveau toch een beetje een verdachte opening is. Kortsnoi bijv. vond het eigenlijk niks. Ik speelde vroeger langdurig niet anders. Maar de destijds ook bij amateurs steeds populairder wordende Saemisch-aanval (wit rocheert lang en gaat met f3,g4,en h4 in de aanval) vond ik te lastig voor zwart en ik ging wat anders zoeken. Bert heeft me eens verklapt dat hij het ging spelen omdat ik het destijds in de interne competitie speelde. (Daar was ik eigenlijk wel een beetje trots opl) Bert heeft het nooit meer afgeschaft. Dat Tal hier Konings-Indisch speelde komt misschien ook – denk ik maar- omdat hij wist dat Botwinnik hier altijd de rustige en niet allergevaarlijkste variant met een tegenfianchetto (g3 en Lg2 en 0-0) speelt. Het neemt niet weg dat Botwinnik langzaam een beetje voordeel krijgt in een schijnbaar vrij overzichtelijke stelling, waarin Botwinnik op zijn best is. Dus plaatst Tal op de 21e zet een bom! Ik begrijp de consternatie wel! U waarschijnlijk ook. En Komodo heeft nogal wat tijd nodig om hem in zijn lijstje met mogelijke zetten op te nemen. Maar vindt hem dan toch wel dubieus!
Maar weer gaat het als altijd. Zelfs de uiterst precieze regerende wereldkampioen laat zich overdonderen ! Bij zet 24 staat hij nog veel beter. Bij zet 25 gaat het totaal mis!

De 17e matchpartij gebeurt er weer zoiets. Bouwmeester noemt het ‘de meest tragische fout uit de tweekamp.’ Zwart stond op winst maar blundert. Ja,dat kunnen wereldkampioenen ook! Een hele troost! Als Botwinnik wel had gewonnen had het 9-8 voor Tal geweest en had Botwinnik nog een kans gehad. Nu werd het 10-7 en had hij niets meer te hopen.

Het wereldkampioenschap in 1960 was Tals top.
Na afloop van de zware wk-match vroeg men zijn trainer Koblentz wat ze nu gingen doen. “We gaan slapen” was diens antwoord.” Maar lang duurde dat niet. In een toernooi in Hamburg in 1960 scoorde Tal 7,5 uit 8. Daarna een schaakolympiade toernooi in Leipzig aan het eerste bord van de USSR met gewaagd en sensatie verwekkend spel 11 uit 15.

Een jaar later mocht Botwinnik de revanche- match spelen. Die won overtuigend de titel terug met 13-8. Het is niet helemaal duidelijk, maar waarschijnlijk was Tal toen al niet fit. Hij had een nierkwaal, die hem de rest van zijn leven parten speelde. Waarschijnlijk speelde een ongezonde leefstijl daarbij ook een rol. Hij stierf toen hij 55 was. Neemt niet weg dat hij tot die tijd nog wel toernooien won en lang een gevreesd tegenstander bleef. Bouwmeesters boek gaat tot en met 1960. Meer kan ik u dus niet vertellen.


Ik heb met veel plezier weer in Bouwmeesters ‘Michail Tal’ zitten grasduinen. Hoop dat u mijn keuze eruit ook leuk vond.

Slotcorrectie moet nog plaatsvinden

Uit de kast gekomen, 10

Vervolg van Christian Hesse :  ‘The joys of chess’

Nog een beetje verder grasduinen in dit rijke boek. Ik pak er maar wat uit wat ik zelf wel interessant of grappig vond. Zo bijvoorbeeld het hoofdstukje ‘Selfmate activists’. Hij geeft hier een aantal parti jen van schakers die zichzelf heel ingenieus de das om deden (‘zelfmat’ noemt hij dat). Bijvoorbeeld een stelling van een oude partij van Hans Bouwmeester (nu 91 jaren jong).

Waarom ik dat ook leuk vind? Even een persoonlijk intermezzootje: Bouwmeester was voor Nederland een belangrijke schaker. In 1954 won hij samen met Pirc het Hoogoventoernooi. In 1967 samen met Hans Ree het Nederlands kampioenschap. Hij speelde 8x in het Nederlands Olympiade- team, meestal aan het 3e bord, met hoge score. Was later vaak bondscoach van het Nederlandse schaakteam. Schreef ontelbare schaakboeken . Heel veel ervan verschenen als Prisma-pocket en waren dus goedkoop  (voor schaakboeken heel bijzonder voor die tijd) , ook voor arme studenten en scholieren die serieus  aan een schaakhobby waren begonnen. Voor mij dus. Hij schreef ook een boek over de schaaksensatie Talj. Dat staat ook bij mij  nog steeds op de plank. (Misschien ook nog eens iets voor de onderhavige rubriek van uw website.) Ik had grote bewondering voor Bouwmeester. Hij was geen professional. Hij was maar een amateur. Maar gevreesd om zijn aanvalskwaliteiten. Hij was van beroep wiskundeleraar. Mijn schoonzus kreeg nog les van hem, en vertelde dat hij ook veel literaire belangstelling had. Hij  las haar klas voor uit Willem Elschot. En hij kon ook mooi piano spelen.   Ik herinner me dat ik als twintigjarige eens twee volle  dagen had zitten analyseren (computers bestonden toen nog niet) op een toen ook bij de echte schakers eventjes  zeer populaire variant van een siciliaans jachtspel, en dat ik toen voor zwart tenslotte een prachtige beslissende aanvalscombinatie had ontdekt, die alle schaakmeesters  tot dan toe over het hoofd hadden  gezien.  Ik zat dat trots  een bevriende  schaakjongere – we  waren als toeschouwers bij een schaaktoernooi in de Amsterdamse Apollohal-  op een beschikbaar gekomen schaakbord te demonstreren. Die was zeer onder  de indruk. Terecht natuurlijk. Toen kwam Hans Bouwmeester langs. Mijn schaakmakker was wat brutaler dan ik en riep  “mijnheer Bouwmeester we willen u wat laten zien!” Hij was een aardige man, en kwam bij ons zitten. Ik liet de vruchten van mijn dagenlange analyses langskomen. Ja, dat was (nog) geen theorie, die vertakking stond zelfs nog niet in de Losbladige Schaakberichten van Euwe. Dus hij nam er even een minuutje voor. Daarna  stelde hij : ja, zou wel grappig zijn voor zwart, maar de 2e zet van wit is in je variant natuurlijk  niet goed. Je moet daar met wit eerst f4 spelen.  Wat bleek?  Niks aanval meer. Niks verstopte matvarianten …   Zeer zeer ontluisterend, werk van twee dagen, prachtige lange zettenreeksen,  in 1 minuut door Bouwmeester vergruizeld. Het had niet veel gescheeld of ik was toen direct met schaken gestopt.

Maar leuk om in het boek van Hesse een partijtje van Bouwmeester tegen te komen. Zwart geeft een zelfmat!

Hesse geeft een aantal  andere mooie voorbeelden van zelfmat , met voorbeelden van toch echt wel grote jongens bijv. Short tegen Beljavski, maar ik kan niet alles laten zien. Mijn mogelijkheden zijn door de website beperkt, en uw concentratievermogen is ook niet onbegrensd,  Daarom kan ik u ook niet plezieren met al die voorbeelden uit al die hoofdstukjes met spannende titels als “The impossible”, “Provocation,”Strong vibrations”, “The spitecheck”, “The rules of chess in 1560”, “A tactical offer of a draw”, “Death at the board”, “Briljant bad moves”, etc, etc. Alles opgesierd met mooie stellingen en partijen .

Maar iets moet nog wel even kunnen. In “Chess and psychology”  geeft hij voorbeelden van  pogingen de tegenstander op het verkeerde been te zetten door onverwachte zetten te spelen, pogingen om te profiteren van kennis van de speelstijl van je tegenstander. Bijv. de zet die Kortchnoi speelde in de halve finale van het kandidatentoernooi voor het WK van 1971 tegen Geller, in de volgende stelling

Hesse stelt dat een defensieve zet  als 22. …Pf8 nodig is. Maar dat zou Geller de mogelijkheid gegeven hebben zijn positie positioneel te versterken, wat Geller zeker zou prefereren. Geller was een briljante positionele speler. Kortsnoi vertelde later dat hij bij de voorbereiding al had bedacht dat hij Geller nooit positioneel zou kunnen overspelen, dat hij dus tactische en onduidelijke stellingen zou moeten zoeken. Die tactiek bleek tenslotte succesvol. Ook in de diagramstelling, waarin Kortsnoi      22. ….  h5 speelt,  waarmee hij zijn eigen koningsstelling verzwakt, maar wel verwarring bewerkstelligt en complicaties teweegbrengt. Na  23. Te4  g6  wordt de stelling explosief en dreigt een gevaarlijk wit aanvalsoffer met Lxh5.  Geller ging hier heel lang denken om dat offer te doorgronden, dorst het niet aan, en verkoos in overeenstemming met zijn speelstijl een positionele aanpak. Maar nu waarschijnlijk niet de beste. Hij had moeten offeren! Uiteindelijk verloor hij deze partij en ook de match.

Geller – Kortchnoi, Kandidaats 1971

Een schaker die kans zag zijn kwaliteiten als psychologische oorlog-voerder zo goed te benutten dat hij  mede daardoor wereldkampioen werd, was Mihail Talj. Hij was berucht om zijn geniale offers, de doordringende manier waarop hij zijn tegenstanders aankeek, en zijn ook anderszins  tegenstanders uit hun concentratie halende gedrag. Die offers bleken later wel geniaal maar ook geregeld niet correct! Maar zijn tegenstanders werden er zo door van de wijs  gebracht dat ze de weerlegging achter het bord niet konden vinden. En dat lot trof zelfs de allergrootsten. Hesse geeft 2 voorbeelden van Talj. Een partij tegen niemand minder dan wereldkampioen Botwinnik, die zo een partij verloor wat hem zelden overkwam,  (6e partij Match WK 1960) Na een erg provocerendse zet 1….Pf4!!

Botwinnik – Talj game 6, WK 1960

En een stelling uit Bobby Fischer (toen 16 jaar, maar dan al grootmeester en kampioen van de VS))  tegen  Talj  (1959)

Fischer speelde hier 22. Dc6. Talj zelf concludeerde later dat hij na Tae1 verloren zou hebben. Maar aan Dc6 ging ook wat psychologie vooraf. Talj zelf schreef later : “In onze partij schreef Fischer ,voordat hij een zet deed,  op zijn notatieformulier 22. Tae1. Toen, een beetje vreemd, schoof hij het formulier naar me toe om dat te laten zien. Ik dacht:  Hoe moet ik daar nu op reageren? Afkeurend kijken dat was onmogelijk,  als ik zou glimlachen zou dat als tricky kunnen worden  opgevat. Dus ik stond maar op en ging wat rondlopen. Ik ontmoette Petrosian en maakte een grapje. We moesten beiden daar om lachen.  Fischer, eigenlijk toen nog een kind, keek naar mij, zat wat beteuterd te kijken, en schreef toen zijn zet Dc6 op.  Toen ik na afloop – ik won die partij- vroeg waarom hij toch het winnende Tae1 niet gespeeld had, antwoordde hij “Omdat je lachte toen ik het opschreef.”

Ik (ES) denk dat u zichzelf wel wat zult herkennen in dit hoofdstukje. Ook wel in sommige citaten die Hesse vaak aan zijn onderwerpen vooraf laat gaan. Hier bijvoorbeeld  :

“ There were people who beat you  / Before the game began by the way /  They arranged the pieces, the authority / With which they made a move, almost / By the way they lookesd out the window. (Sir John Simon)

In dit boek staan zo’n honderd hoofdstukjes. De meeste zijn wel leuk. Vele bevatten veel schaaktecniek , maar vele bevatten  andere wetenswaardigheden het schaken betreffende, en anecdotes. Ik  pak nog maar wat.

Mij trekt natuurlijk aan de titel “Poems and problems” Dat gaat vooral over  Wladimir Nabokov. Ik wist natuurlijk  wel dat hij een schrijver was. Ik las natuurlijk zijn bekendste en nogal wat opschudding veroorzakende ‘Lolita’ (over een veertigjarige man die verliefd wordt op een veertienjarig meisje en ermee vandoor gaat.) en ik las zijn boek  ‘De Verdediging’, dat ik kort geleden op de site al noemde, dat over een schaker gaat die wereldkampioen gaat worden, maar door al dat denkwerk tensotte geestelijk van het padje raakt. Ik wist dat hij een van de belangrijkste romanschrijvers was van de vorige eeuw. En dat veel van zijn boeken werden verfilmd. Maar niet dat hij ook ‘schaakprolemen’ maakte. En gedichten! En die publiceerde in een boek ‘Poems and Problems’. Hij besteedde er heel veel tijd aan. Hij schreef daarover : “ Vaak, midden op de dag, tijdens een triviale bezigheid, als ik wachtte op een passerende gedachte, zou ik soms zonder waarschuwing overvallen worden door het mentale plezier dat er zich een knop van een schaakprobleem  in mijn hersens opende, mij voorspellende een nacht van werk en groot geluk.” En “Het enige wat ik nu wel betreur nu is dat dat bezeten najagen daarvan, wel heel veel tijd heeft opgeslokt, die ik beter aan talige avonturen had kunnen besteden. “

Een voorbeeld van zo’n schaakprobleem van hem :

Mat in twee !!

NabokovMat in2

Ik zal dit probleem opnemen als hersenfitness 28. Ik ben niet zo gek op die geconstrueerde, echte problemen, omdat je die nooit in een echte partij kunt tegenkomen. Beetje zonde van mijn tijd. Maar voor één keer, vooruit. Het is natuurlijk wel een kunststukje!

En Hesse schrijft : ‘Nabokov was net zo’n schaakfenomeen  als zijn hoofdpersoon Luzhin in ‘De verdediging’. Nabokov was de grootste schaakliefhebber onder de schrijvers en omgekeerd!’

Turati – Luzhin

De vorige stelling komt uit die roman. Die speelt een rol omdat Luhzin na het afbreken van de partij totaal overspannen in een ziekenhuis verzeilt en zijn verloofde met een briefje van hem in haar hand de partij uitspeelt en zo wordt hij alsnog wereldkampioen.

Hoe dat ging?

 Turati – Luzhin uit boek Nabokov

Hesse vond nog meer leuke citaten van Nabokov. Waarvan ik u er op nog een wil tracteren:  “Schaakproblemen vragen van de maker dezelfde deugden die waardevolle kunst karakteriseren: originaliteit, vernuftigheid, compactheid, harmonie en een schitterende bedrieglijkheid.”

Het boek bevat niet alleen leuke schaaktechnische uiteenzettinkjes, maar ook anecdotes. O.a veel daarvan in ‘Miscellaneous , worth mentioning ‘  Hij zegt dat hij ze uit kranten en tijdschriften heeft  verzameld. BIjv. de volgende verhaaltjes :

Om de wachttijd voor zijn patiënten korter te maken zette een dokter in Madrid verschillende schaakspelen neer. Tot zijn verdriet, want  daardoor was hij de enige nog die moest wachten.

Gedurende het Buenos Aires international chess tournement van 1960 verbleven Bobby Fischer en Laszló Szabó in aangrenzende hotelkamers. Op een avond bracht iemand -waarschijnlijk grootmeester Larry Evans –  een jonge vrouw naar Fischer’s kamer. De volgende morgen , toen Fischer en Szabó toevallig tegelijk hun kamer verlieten beantwoordde Fischer het vragende gezicht van Szabó met de legendarisch geworden woorden “Schaken is beter”

Naar grootmeester Salo Flohr werd een eau de cologne genoemd, een school in Estland draagt de naam van Paul Keres, naar grootmeester Koltanowski werd in San Francisco  een dag vernoemd. 18  september  1983 : Koltanowski- dag, Tony Miles kreeg een universitaire graad in Sheffield voor zijn schaken

In Wijk aan Zee verwijderden protesterende burgers eens 200 koningen uit de klaarstaande dozen met schaakstukken.

Rond 1740 speelde de beroemde filosoof Voltaire een correspondentiepartij schaak tegen koning Frederik de Grote van Pruisen. In Café de la Régence in Parijs werden de zetten altijd opgehaald door een wachtende koerier en naar Berlijn  gebracht, waar de koerier weer wachtte op het antwoord. Eén bezoeker keek in het café steeds naar binnen, kwam binnen, ging zitten, volgde wat er op het bord gebeurde, zonder ooit een woord te spreken. Tenslotte moest hij toen de partij uit was toch eens iets zeggen . Hij vertelde dat hij geen flauw benul had hoe dat spel gespeeld werd, maar dat hij getrouwd was, en er de voorkeur aan gaf ’s avonds niet thuis te zijn.

De Russische grootmeester die naar Nederland emigreerde, Genna Sosonko, speelde tot 1985 meer dan 30 partijen met de Zweedse grootmeester Ulf Andersson. Al die partijen eindigden in remise.

Albert Einstein was een vriend van zowel Emanuel Lasker (wereldkampioen van 1894 tot 1921)  als van Edward Lasker (1885-1981) ( ook een beroemde sterke schaker die veel toernooien won, veel schaakboeken schreef, maar nooit wereldkampioen werd.)  Einstein was buurman van de wereldkampioen. Edward Lasker gaf Einstein eens een gesigneerd exemplaar van een boek van hem. En Einstein deed wat terug door hem een speciaal exemplaar van één van zijn boeken over de relativiteitstheorie kado te doen. Lasker’s boek kwam ooit weer aan de oppervlakte in een antiekwinkel. Toen dat later aan Edward Lasker werd verteld, zei hij : “Het is OK, ik liet zijn speciale editie in de metro liggen.”

Het Australische nationale team bij de Chess Olympiad in 2002 in Bled had een sponsorcontract afgesloten met de pharmaceutische firma Ansell. Deel van het contract was de firma steunen bij de marketing van een serie condooms, genaamd Chessmate.

Er was ooit een klein incident tussen rivalen :

Chigorin-Tarrach

Chigorin beschouwde de positie als compleet gelijk, en bood Tarrasch remise aan. Die weigerde! Dit bracht Chigorin ertoe boos zijn Loper van het bord te halen en te snauwen:  “Nou dan, win dit dan maar! “ De stelling opnieuw beoordelend accepteerde Tarrasch toen het aanbod.

Ooit werd een heel openingssysteem naar een amateur vernoemd! Namelijk naar John Lindsay MacCutcheon. In 1885 gebruikte deze clubschaker een huisgemaakte variant van het Frans in een simultaan van wereldkampioen Steinitz. Hij won ermee! Zijn opzet: 1. e4  e6  2. d4 d5 3. Pc3 Pf6  4. Lg5 Lb4 bleek zo solide dat het tenslotte ook in de openingstheorie werd opgenomen. Vandaag de dag is het bekend als de MacCutcheon-variant en wordt nog steeds gespeeld!

McCutcheon

Ik moest het hier maar weer bij laten. U zou er zelf nog een hele lockdown in verder kunnen blijven lezen. (Het is bij bol.com nog tweedehands te koop voor 11,75.  Bij uitgever New in chess kon ik hem niet meer vinden. )

Maar ik ga nu maar weer eens wat nieuws zoeken in mijn boekenkast.

UIT DE KAST GEKOMEN, 9

Na mijn wat uit de hand gelopen publicatie over ‘First move, think later’ terug naar mijn plan om wat te schrijven over zo’n schaakboek waar je in moet grasduinen. Voor het slapen gaan. Het is van 2011. Ik heb toen waarschijnlijk niet alle 430 bladzijden gelezen.   “The Joys of Chess” van Christian Hesse. Een zeer begaafde Duitser. Schaken is slechts een hobby van hem, net als literatuur en boksen en fitness. Maar van beroep is hij hoogleraar wiskunde, in de USA en in Duitsland. Ik vraag me af hoe die man de tijd vond om zulke dikke boeken over schaken te schrijven. Met een stortvloed aan passende voorbeelden.

Het voorwoord werd geschreven door niemand minder dan Viswanathan Anand. “ It is a rich compendium of spectacular highlights and defining moments from chesshistory: fantastic moves, beautiful combinations, historic blunders, captivating stories and all this embedded into a plenitude of quick-witted ideas and contemplations as food  for thouht .”

Heel veel enthousiaste recensies.  Maar ook één negatieve. Hesse zou veel van dat materiaal ook weer van anderen hebben overgenomen. Soms zonder bronvermelding, soms uit de tweede hand. Aldus ene Thomas Winter. Die mijnheer  lijkt mij een beetje een jaloerse betweterige zuurpruim . Hoe kom je anders aan zo’n enorme hoeveelheid  prachtige voorbeelden? Zonder ieder gebruik van voorgangers krijg je zo’n boek in een heel mensenleven nog niet bij elkaar. Zijn gemopper heeft in ieder geval mijn plezier niet kunnen bederven. En bovendien: wat doe ik zelf anders in uw stukjes ‘Uit de kast’ dan profiteren van wat anderen uitzochten?

Even hieronder wat grasduinen, wat voorbeelden uit de eerste hoofdstukjes.

In “Some history” wat oergeschiedenis van het spel (iets andere stukken en regels, voorbeelden van potjes schaak vanaf ong. 1000 na Christus ), maar mijn interesse werd  vooral gewekt door een lijst met alle sterkste schakers vanaf 1970 tot 2011. Elk jaar de sterkste vijf, qua elo. Bijna alle daarin  genoemde spelers herinner ik me nog. Je volgde hun verrichtingen, en velen heb ik ook zien spelen, omdat ik vanaf ong. 1955 als toeschouwer geregeld toernooien bezocht. Sterke schakers die fraaie partijen speelden maar dan ineens of geleidelijk van het toneel verdwenen. Namen die voor mij een magische klank behielden: bijv. Fischer, Spassky, Larsen, Tal, Polugajevsky, Shirov, enz. enz. Velen leven zelfs niet meer. Heel erg. En pijnlijk. Ben ik al zo oud?

In “Fate” voorbeelden van missers die een “catastrofe” veroorzaakten.  Bijv. Wat Hesse noemt  “mijn kandidaat voor de meest gedenkwaardige en meest fatale vergissing uit de hele schaakhistorie”

Karpov – Kasparov 1984.

35. Te1xd1

Karpov stond in de match om het wereldkampioenschap 1984 op voorsprong, en niet zo’n beetje. Het stond 5-1   !!! Hij zou de match reglementair  gewonnen hebben bij 6-1.  Hij stond in de diagram stelling alweer op winst. Maar hij vergiste zich en het werd remise. Hierna stortte hij in. Kasparov kwam terug tot 5-3. Vooral door een eindeloze rij remises werd het een martelgang waar geen einde aan leek te komen !  (Er was geen maximum aan het aantal partijen afgesproken.) Na partij 48 was Karpov 10 kg afgevallen, maar Kasparov leek in blakende conditie. De president van de wereldbond gelastte de match af, “in het belang van de gezondheid van beide spelers”. En een nieuwe match voor het volgende jaar werd geconcipieerd. Waarschijnlijk was het een poging om te voorkomen dat Kasparov wereldkamioen zou worden. ( Kasparov was niet zo’n overtuigde communist als Karpov.)  Het hielp niet. De nieuwe match in 1985 over 24 partijen met als uitgangsstand 0-0  (!!!) werd overtuigend gewonnen door Kasparov.

Als Karpov in de diagramstelling niet werktuigelijk geslagen had op d1 , maar 33 a5-a6 had gespeeld zou hij het eindspel gewonnen hebben (daar waren alle experts het over eens) en zou hij  wereldkampioen gebleven zijn. Hij won nu de titel nooit meer terug. Hieronder bij de sterkste voortzettingen voor zwart.

Karpov – Kasparov 1984

In “History repeats itself” betoogt Hesse dat we meestal ten onrechte denken dat het aantal mogelijkheden van het schaakspel zo oneindig is dat je dezelfde stelling zelden of nooit nog eens tegenkomt. Hij geeft frappante voordbeelden dat dat wel gebeurde:

En niet bij de eerste de beste. Bekijk (en probeer de combinatie te onthouden) :

1928     Euwe (wereldkampioen in 1935) tegen Rubinstein (kampioen van Rusland in 1907)

Bijzonder is de herhaling van zo’n stelling zowiezo, maar extra bijzonder als het bij dezelfde schaker nog een keer gebeurt.

Aljechin – Rubinstein 1930

Wat mij ook wel boeide was een hoofdstukje “About the opening”

Als wetenschapper is Hesse erg geïnteresseerd in getallen en statistieken . Hij onderzocht in een database met 3 miljoen partijen de populariteit en de effectiviteit van de als eerste zet mogelijke zetten van het schaakspel.  Elke clubspeler heeft zich wel eens afgevraagd of hij niet eens een andere openingzet zou moeten kiezen. Vooral als hij weer eens smadelijk heeft verloren, of alweer niet verder wist te komen dan een saaie remise. Beginners vragen zich veelal af wat de beste zet 1 is : e2-e4   of d2-d4?  Enigszins gevorderden gaan zich afvragen of ze niet eens moeten gaan kijken naar 1. Pf3 (Bert)  of c2-c4  (Martin, Frank).  Mensen die de openingentheorie inmiddels helemaal zat zijn, gaan bijv. kijken naar 1. b2-b4 (Gerrit?)  (of als ze ook nog een beetje getikt zijn, op zet twee naar de Blackmar-Diemer!). Zelf heb ik al vroeg 1. e4 afgezworen. Ik vond de enorme berg theorie die daaraan te pas kwam te groot, en vooral te moeilijk om te onthouden. Want over het geheel genomen meer combinatoir, minder strategisch. En mijn geheugen was/is bepaald niet mijn sterkste punt. Bovendien had ik de indruk dat meer schakers verstand hadden van en ervaring met de “open en half-openspelen”, dan van en met de “gesloten, of half-gesloten” spelen.  Beter om die ervaring enigszins te omzeilen?

Hesse stelt vast na bestuderen van de getallen:

1. e4 wordt in 50,3 % van de partijen gespeeld. In 53,7 % van die partijen wint wit.  En 27 % van die partijen eindigt in remise.

1. d4 wordt in 31,8 % van de partijen gespeeld. In 55.1 % van die partijen wint wit. En 31 % van die partijen eindigt in remise.

Kleine verschillen dus. Maar geen resultaat om alsnog spijt te krijgen van mijn d4-voorliefde.

Voor andere clubleden nog enkele:

1.Pf3  gespeeld in  7,5 % , met wit gewonnen in 55,2 %,  in 34% remise.

1.c4   gespeeld  in  7,1 %,  met wit gewonnen in 54,7 %,  in 32 % remise.

1.b4   gespeeld in   0.5 %,  met wit gewonnen in 50,8 %,   in 21 % remise.

Andere beginzetten dan deze heb ik op onze clubavonden niet waargenomen. (of niet onthouden)

Hesse concludeert dat de enige reden dat 1.e4 het statistisch wat minder doet dan 1.d4, gelegen is het zwarte succes met de Siciliaan, als wapen voor de counter-attack.

Bij de favorieten voor zwart stelt de onderzoeker vast:

1. De Siciliaanse Najdorf  (5. ….a6), 2. De Siciliaanse Draak  (5. …g6)  3. Klassiek Siciliaans  (5. …Pc6) 4. De Svesnikov Siciliaan (5. … e5)

Pas daarna komen het Spaans, en het Konings-Indisch.

Wat het succes betreft:

De meest succesvolle openingen voor wit zijn:  het  Damegambiet (1.d4 d5 2.c4) en het Engels  (1.c4).

Tot mijn verrassing wordt vastgesteld dat de meest succesvolle openingen voor zwart zijn:

Het Nimzo-Indisch (1. d4 e6 2. c4  Pf6)  en ……  de Pirc ( 1. e4 d6 en later g6)  !?  Een opening die ik zelf een flink aantal jaren heb gespeeld, maar heb afgezworen, na teleurstellende resultaten. Eigenlijk moet je dat nooit doen. Gewoon blijven spelen, dan ontdek je ooit hoe het beter kan. Je leert vooral van nederlagen. Toch? Misschien wordt het betere resultaat van de Pirc geboekt omdat de database van Hesse niet verder gaat dan 2011? Je ziet die opening vandaag de dag zelden meer. Misschien is hij na 2011 ‘weerlegd’?  Op clubniveau had ik zelf toen al ontdekt dat te veel amateurs inmiddels wisten dat je ertegen lang kan rocheren en met g4 en h4 en Tdg1 de zwarte koningsstelling aanvallen. Niet echt lollig voor zwart, vond ik.

Verder noemt Hesse de slechtste opening voor wit 1. f4

En de opening met de meeste remises: De Bogoljubov- variant.  (1. d4 Pf6  2. c4 e6  3. Pf3, Lb4+) en de Grünfeld (1. d4 Pf6  2. c4 g6  3.Pc3 d5!)

Enfin. Wel leuk als je je een heel leven toch een beetje met openingen-theorie hebt beziggehouden. Voor de theorie-ontkenners in ons schaakclubje is dit hoofdstukje natuurlijk minder interessant.

(Voorlopig) Tenslotte:

Leuke verhaaltjes in “Time and time forfaits”:

Zoals in het leven in het algemeen is tijd een belangrijke factor in schaak. Dat was niet altijd zo.  De regel dat overschrijden van de tijdslimiet een nederlaag betekent bestaat pas ongeveer 100 jaar. Staunton  (1810- 1874, waarschijnlijk destijds de sterkste schaakspeler van de wereld) was van mening dat overschrijden van de tijdslimiet een geldboete zou moeten betekenen. Maar weldra bleek dat er spelers waren die zulke hoge boetes opbouwden dat ze ze niet meer konden betalen. Dat was een tikkie onpraktisch.

Er zijn heel wat partijen geweest waarin die tijdnood een beslissende rol speelde. Hesse geeft o.a. het voorbeeld van Larsen- Georghiu 1970 waarin de zwartspeler, na eerdere talloze nederlagen tegen de sterke Deen (zijn ‘Angstgegner’) eindelijk eens totaal gewonnen staat (een stuk voor)  maar als hij dan zijn arm uitstrekt om de beslissende zet te doen, begint die arm zo te schudden dat hij het stuk niet naar het goede veld zetten kan. Terwijl hij probeerde genoeg wilskracht te verzamelen om dit vreemde verschijnsel de baas te worden, ging hij door zijn klok !!

Ander voorbeeld:

Spasski-Hort 1977

Spasski was in 1972 zijn wereldtitel kwijt geraakt aan Robert Fischer. Maar in 1977 kwam hij er weer dicht bij. Hij won in de kwartfinale tegen Hort en in de halve finale tegen Portisch, maar verloor de finale van de kandidatenmatches tegen Kortsnoj. Die partij tegen Hort in de kwartfinale verliep tragisch Vlastimil Hort was nog nooit zo ver gekomen. Hij stond bij zet 35 op winst! Klaar voor de halve finale! Maar zijn brein weigerde zijn hand het bevel te geven voor de winnende zet. Hij aarzelde lang, en toen …. viel zijn vlag. De gebeurtenis zou Hort diep psychologisch verwond hebben. Hij zei later zelf: “Het was de zwartste dag van mijn leven”

(Zelf heb ik mooie herinneringen aan die Tsjech, uit de tijd dat hij ook in Nederland commentaar bij toernooipartijen verzorgde. Aan zijn snor, zijn humor, en zijn typisch Tsjechische Engels: “toe bie toe or not toe bie toe, zets ze kwezjon.” Natuurlijk kocht ik ook zijn boekje. Misschien iets voor “Uit de kast gekomen”?)

‘In de kast gekomen’ , 1

Ik heb mij natuurlijk voorgenomen te stoppen met het aanschaffen van nieuwe schaakboeken. Ik moet eerst maar wat met die vier (vijf?) resterende meters op mijn  boekenplank die over zijn  na eerdere nogal mislukte  uitdun-pogingen. Bijvoorbeeld een serietje op de website: ‘Uit de kast gekomen’ . Mooi tegen de Corona-saaiheid. Voor de schrijver, en hopelijk soms ook voor de lezer.

Maar helaas. Ik houd van ‘praatschaak’. En ik was al vroeg een bewonderaar van Erika Sziva. Een Hongaarse schaakkampioene, die naar Nederland kwam en daar vertegenwoordigende schaakteams versterkte. Al gauw perfekt Nederlands sprak. Nederlands kampioen werd. Hier naartoe kwam wegens liefde voor een Nederlandse schaker, waar ik ook al vaak wat over had gehoord: Johan van Mil. Bewonderd  om zijn creatieve agressieve stijl. Elkaar ontmoet bij een schaaktoernooi. Romantisch toch? Een vrouw die ook nog kans zag na het veel te vroeg overlijden van die echtgenoot een bedrijf op te zetten, en in leven te houden, dat schaakartikelen verkoopt. ( ‘De Beste Zet’ . Ik heb er alleen maar goede ervaringen mee. ) En die daarbij tegelijkertijd ook nog kans zag twee nogal levendige jongens in haar eentje op te voeden in een lange periode van verdriet.

Dus wat doe je dan als er een boek verschijnt waarin ze haar leven en haar schaakcarrière  beschrijft? Met de mooie titel “Betoverd”.  Gelijk bestellen natuurlijk, bij De Beste Zet.

Ik was wel tevreden toen ik vandaag ons KNSN blad opendeed en zag dat er  een bespreking in stond van The Queens Gambit. Zelfvoldaan omdat ik daarover al drie weken geleden een artikel voor u publiceerde!  Mooi op tijd! Ik was minder tevreden toen ik zag dat er ook een bespreking in stond van “ Betoverd” . Ik heb het net uitgelezen en was van plan daarover te gaan schrijven. En daarmee  ben ik dus eigenlijk te laat.  Ik raad u aan het artikel in het bondsblad eerst te lezen.

Ik zal hieronder dus niet veel vertellen over start, levensloop, successen , e.d. waarover u daar kunt lezen.

Ik vond het een erg aardig boekje. Ze geeft leuke anecdotes,  geeft veel aardige partijen, laat zien hoe moeilijk het voor haar was om van een beroemd mens met een goed inkomen in het schaakvriendelijke  Hongarije te moeten veranderen in een onbekend mens in het weinig schaakvriendelijke Nederland  (zeker als het om vrouwen ging)  van destjjds.  Hoe ze het allemaal redde.  

Ik wil er dus toch iets van laten zien, maar  ik ga me beperken tot wat details die ik leuk vond doch die in het overzichtsartikel in het Bondsblad niet aan bod konden komen. En ik kan u natuurlijk wat voorbeelden  voorschotelen van haar leuke partijen, met ‘bewegende diagrammen’. Wat daar ook niet kan.

Ze schrijft niet alleen over zichzelf, maar ook heel veel over Peter Dely,  de grootmeester die haar talent onderkende, en  aanbood haar te trainen toen ze 14 was. Daarvoor moest ze uit huis weg en helemaal alleen ver weg in Boedapest gaan wonen. De drang om een sterk professioneel schaker te worden was zo heftig dat ze het deed. En ze is haar ouders nog dankbaar dat die haar begrepen en het goed vonden. Eigenlijk onvoorstelbaar, vind ik.

Een ander groot deel van het boek is gewijd aan Johan van Mil,  en wat ze van hem leerde. Veel partijen van hem, en die zijn vaak erg boeiend. Daar stond hij om bekend.

Leuk is het fragment waarin ze vertelt dat Van Mil voor het Ohra-toernooi in 1982 van Eindhoven naar Amsterdam fietste . Daar aangekomen had hij last van zijn voeten, en schoof met blote voeten aan bij de wedstrijdtafel waar de toen erg sterke  Jan Hein Donner wachtte.  Hij versloeg Donner in een mooie partij. Reactie van een geīmponeerde Donner, na te hebben opgegeven ”Hoe sterk zou hij wel niet geweest zijn met schoenen aan !?”

Hier die partij. Als bij de volgende diagrammen,  met commentaar van Sziva!

Ook aardig een partij die Sziva ons bezorgt van Van Mil’s debuut als 17-jarige in de hoofdklasse van de KNSB.

Maar het mooiste vind ik toch wat ze over zichzelf schrijft. Over haar gezwoeg (naast schaken, gezin, zaak) om Nederlandse diploma’s te halen, want zonder kun je hier niet veel. Over sport, lachen met haar partner en lol met vrienden, spanningen rond het schaken, over haar beminde grootouders en ouders, in een beroerde communistische tijd,  over de sterke band met haar familie., enz. Het is zelden schokkend of opzienbarend, maar het is wel warm en menselijk, bescheiden, en eerlijk  (veel persoonlijks wordt ons zonder schroom medegedeeld ) en daarom juist  interessant. Vind ik. Over dat ze  een poosje een bevriende grootmeester Miles te logeren hadden. U weet wel die schaker die ooit een toernooi speelde liggend op een bed wegens rugklachten, die berucht was omdat hij zeer hoorbaar winden liet tijdens zijn partijen, die ooit tegen wereldkampioen Karpov ‘s 1. e4  tot grote consternatie van het publiek antwoordde met 1. …. a6 en … won!  Sziva vertelt dat deze vis na drie dagen niet fris meer was en dat ze hem er na een week weer uitgooiden.

En vaak leuk. Bijv. de belevenissen met het damesteam  bij de abominabel slecht georganiseerde  Olympiade 1998 in Kalmukkië: met drie dames (met Peng en Lanchava)  op één kamer, door het eten met een voedselvergiftiging in het ziekenhuis belanden. Opgesloten zitten op een WC wegens bezwijkend nieuw slot.

Dat ze echt goed kon schaken blijkt uit veel van haar partijen.  Bijv. eentje uit het NK van 1999. Ze was niet in geweldige schaakconditie, want ze was 5 maanden zwanger, en was zeer vermoeid. Haar tegenstandster echter ook. Peng, de record-kampioene, was 6 maanden zwanger en fysiek ook niet optimaal. Toch stonden ze samen bovenaan. Het ging om het Nederlands Dames – kampioenschap. Sziva won.  Het valt mij op hoe eindeloos geduldig de aan elkaar gewaagde dames blijven manoevreren. Veel zetten lijken geen ander doel te hebben dan te wachten tot de ander haar geduld verliest.

Ze verklapt ook dat ze wel eens aan psychologische  oorlogvoering deed. Bij een Olympiade had haar tegenstandster te lang in de zon gezeten en was knalrood verbrand.  Sziza “overlaadde  haar tevoren met informatie over huidkanker”  “ Lalic beweerde zich zo ontzettend overrompeld gevoeld te hebben door mijn uitleg dat ze geen gezonde zet meer kon vinden.”  Maar Miles en Suzan Polgar vonden het gewoon een briljante partij van Sziva.

Twee keer deed ze in de voorrondes voor het NK voor mannen mee. Twee keer bereikte ze de halve finale, De bovenste twee doen mee in de finale. Sziva werd uiteindelijk vierde. Bijna sensatie. Nooit zat er en vrouw bij  in de mannenfinales NK.

Hieronder haar partij tegen Knoppert ( Elo 2340 )   ,   NK 1994

In het laatste hoofdstuk “Het einde of een nieuw begin ”  blikt ze samenvattend terug op wat het leven haar bracht: “Het gat dat het overlijden van Johan van Mil achter liet was op geen enkele manier te vullen. “ Maar nu wat ouder en wijzer,weet ik al te goed dat dit de prijs is die je voor een grote liefde betaalt” ”Toch past een bewogen leven met echte liefde en veel pijn me beter dan een lang en saai  leven met zijn middelmatigheid.”

Ze is dan wel gestopt met professioneel schaak en toernooien, ze schaakt nog steeds. Zonder openingenstudie e.d  En toch sterk!  Getuige enkele partijen,  waaronder een miniatuurtje. Om het clubkampooenschap. Dit vind ik wel de allerleukste partij van het hele boek! Om zo op de club ingemaakt te worden! En door een vrouw! ( Denk ik niet, maar hij? )  Nou  ja, wel door een Nederlands Kampioene.

In 2020 was ze nog clubkampioen van WLC Eindhoven. Zij het na een onvolledig seizoen.

“ Betoverd”   Waardoor? Door een spel en een schaker.  Een boeiend verhaal dat  niet alleen over schaken gaat maar ook over een mensenleven met dromen, plannen en tegenslagen, met plezier en verdriet. Maar ook veel leuke schaakpartijen. Dat ook.

Heel mooi boekje!

Erika Sziva    “Betoverd”      Uitgeverij  De beste zet,  2020

Eindcorrectie moet nog plaatsvinden

Uit de kast gekomen 8

‘Move first, Think later’,  afl 4

Uiteraard besteedt schaakdocent  Hendriks in zijn boek over de manieren om beter te leren schaken  veel positieve aandacht aan de mogelijkheden van de computer. Het zal u niet verbazen dat hij daar ook  nogal wat ernstige waarschuwingen bij in petto heeft. Bijv. In het hoofdstuk ‘The human standard’ . Als u de computer vraagt om een hoogwaardig oordeel over uw stelling,  vergast die u vaak op zeer lange, wijdvertakte analyses, waar u niet zo veel meer aan heeft. Dus roept Hendriks: ‘Ik denk dat het verstandig is de menselijke standaard in de gaten te houden. Wat ligt in uw bereik en wat niet?’ Sla de rest maar over!

( Ik heb zelf  gemerkt  dat  velen van u dat best wel doen gehoord de reacties die ik wel eens krijg op de analyses van prof mr dr K : ‘ dat kan ik toch niet onthouden,’  ‘ dat had ik zelf nooit kunnen bedenken’ ‘ sorry hoor dat begrijp ik allemaal niet”. ) Uw schaaksterkte  zal trouwens belangrijk zijn  voor hoe hoog u de lat van uw eigen menselijke standaard wilt leggen. De een kan er wat mee, de ander niet.

Maar de computer kan u best helpen met het ontdekken van een  door u en wellicht door uw tegenstander gemiste voortzetting die helemaal niet zo moeilijk was. Nuttig dus zo’n computer.. Het bezorgt u weer een herinnering aan een stelling,  die u ooit best weer van pas kan komen.

Voorbeeld van waarschuwing achteraf door de computer:

“Wegens de dreigingen h5-h6 en hxg6 verwachtte ik dat mijn opponent de dames zou gaan ruilen en dat deed hij. Ik was wel tevreden met mijn ‘plan’.   Maar beiden hadden we volgens de computer winst voor wit over het hoofd gezien.

  Hendriks – Van Onzen

Ik schreef eerder al dat bij al mijn  waardering voor dit boek, ik ook wel een enkele keer iets aan mij voorbij laat gaan : uitweidingen over filosofie en psychologie. Waarmee hij zijn ideeën probeert een basis te geven. In hoofdstuk 22 tipt hij even aan  de kwestie Erfelijkheid of Milieu? “aanleg “of  “aangeleerd?” Nature or nurture? Talent of doorzettingsvermogen?  Hij citeert hier o.a. Midas Dekker’s  “De larf” . Die stelt daarin dat ouders zich niet druk hoeven te maken over de opvoeding van hun kind. De larf heeft bij de geboorte al alle eigenschappen in zich waarmee hij later een goede volwassene kan worden. Daar kunnen ouders  niet zo veel aan verknoeien. Dat is weer typisch een conclusie van onze dwarse Midas. Maar psycho-analytici daarentegen  waren erg op zoek naar trauma’s die kinderen  in hun jeugd oplopen: hardhandige vaders , gebrek aan waardering, misbruik. Ik concludeerde uit recente boeken als “Mijn vaders hand” van Bart Chabot en “Mijn ware verhaal” van Karin Bloemen  echter zelf ook weer  dat je na een akelige jeugd toch nog aardig terecht kan komen. Maar dat zijn wellicht uitzonderingen.

We verwachten inmiddels, gezien zijn voorafgaande hoofdstukken, wel dat Hendriks het ervaringen opdoen nog belangrijker vindt dan het talent. “To go to the maximum of your talent , hours have to be spent.”  En “ Talent has one adventage- the right to work harder than others”

Maar talent wordt niet geheel ontkend: stel je hebt met je leerlingen vastgesteld wat wint in onderstaande stelling:

Movefirst4a

(Dxh7 gevolgd door Th5 mat)

En je vraagt  ze later nog eens wat te spelen in een dergelijke stelling dan heeft iemand die gelijk Txb5? speelt duidelijk minder ‘talent’ dan wie Dxh7 speelt.

En wie in onderstaande stelling

daarna ook een soortgelijke combinatie wel ziet en dat 1.  Dxg5 wint, ja die heeft meer talent.   (1. … hxg5 2. Th3+ Kg8 3. Pe7 mat )

In hoofdstuk23 gaat de schrijver zich afvragen welke onderdelen van het schaakspel de meeste aandacht vragen als je er beter in wilt gaan wordenl   (Als we het erover eens zijn dat dat dus niet kan middels een beperkt aantal denkrecepten, maar moet gebeuren door het aanbrengen van een enorm reservoir van langsgekomen stellingen en zetten.)

De tactiek?

Schaakproblemen oplossen verbetert je tactisch vermogen maar ook je rekenvaardigheid. (Zelf noem ik dat laatste liever ‘vermogen om vooruit te zien’. Wat is ‘rekenen’?)   En dat hoeft niet persé te gaan over veel zetten diep. Vraag aan de grootmeester “Hoeveel zetten diep kunt u rekenen?” dan zal hij  wellicht antwoorden : “Niet meer dan één, de beste”. Hendriks varieert : “Diep genoeg.”

Een niet diepe maar wel lastige combinatie  bijv. :

Jadoul – Soos

De opening?

v. Wijgerden (Stappenplan) is niet zo’n voorstander van openingenstudie. Loek van Wely begon pas openingen te bestuderen toen hij een Elo had bereikt van 2400. (Dus Gerrit en Bert bevinden zich in goed gezelschap.) Hendriks nuanceert het  met een voorbeeld van een partij die hij won door betere openingsvoorbereiding.

Het eindspel?

Tja. Misschien. Vaak zit je dan al gauw in tijdnood. Dus handig als je zo’n stelling al in je hoofd hebt. Maar lukt dat? Nunn schreef een boek “Understanding Chess Endgames” met “ the hundred most important endgame-ideas”   IM Hendriks las het natuurlijk. “Tja” zegt Hendriks “als ik nu zou tegenkomen de volgende stelling

Movefirst44

 “ ,waarin zwart speelt het verliezende 87 ….  h2 ipv het remisemakende Kg2 , dan herken ik de exacte stelling  toch niet. Dan  komt er bij mij -als bij de meeste spelers  hoogstens  iets boven als  “ soms remise, soms verloren” en een vaag idee van tactische zaken die hier kunnen spelen : pat,  mat, penning, tempodwang, enz.”

Voor u als beweegbaar diagram:

Wat is essentiële kennis? Bijvoorbeeld matzetten met Loper en Paard. “Maar”, zegt Hendriks, “in de dertig jaar dat ik gespeeld heb, ben ik het maar één keer tegengekomen. En wat te denken van wat bekend staat als de Lucena-positie. Wit moet als hij zijn Koning van het promotieveld van zijn pion wil halen, proberen te ontsnappen aan voortdurende schaakjes!

Dat kan het eenvoudigst met 1. Td4 om “een brug”te bouwen.

 Lucena – positie

Hendriks:  “Een erg bekende voortzetting, en in de top van de lijst van wat je moet weten, maar ik ben dat nog nooit in een eigen partij tegengekomen!”

Hij vindt derhalve dat veel schaakleraren de voordelen van eindspelstudie overschatten. Dus als je zelf zulke studies niet zo leuk vindt, is er weinig reden om je zorgen te maken. Zelf vindt hij het soms toch wel eens leuk om eindspelproblemen op te lossen, want het is wel natuurlijk gewoon schaken! Maar hij doet dat niet met het doel een berg stellingen in je hoofd te stampen.

Strategie?

Middenspelstrategie. Net als bij studie van openingen, tactiek en eindspel moet je kennis opdoen via concrete stellingen. Dat kan je helpen bij stellingen die er op lijken. Maar het is lastiger. Verderop komt hij daar nog op terug. Hij beveelt aan hele partijen na te spelen en vooral de analyses te bekijken. Partijverzamelingen zijn tegenwoordig gemakkelijk te vinden. Boeken. Of op internet live weergegeven partijen van lopende toernooien. Enz.  Eigen partijen met hulp van de computer altijd achteraf analyseren. Vluggertjes op internet  (minimaal 5 minuten) later goed bekijken.

Hij geeft een eigen voorbeeld van leerzame analyse achteraf, dat me zeer aanspreekt. Ik wist alles wat hij hierover schrijft zelf al, omdat ik destijds Colle speelde en na een partij in de externe vrijwel dezelfde stelling met de computer uitvoerig analyseerde en tot dezelfde varianten en ontdekkingen kwam. En inderdaad dat dus zelf in een latere partij herkend en nog eens toegepast heb. Nooit meer vergeten!

Het standaardoffer op h7!

Lxh7offer

In hoofdstuk 24 “Expectations” betoogt de schrijver dat je weliswaar beter leert schaken door stellingen langs te zien komen en schaakproblemen op te lossen, maar dat je in een echte partij niet al gestuurd wordt door de opdracht: “Wat is hier de sterkste zet voor wit?” “Wit wint!” “Mat in drie” Of nog erger: een stelling in het hoofdstuk “pat”  of “blokkade van een vrijpion” , dan weet je al waar je naar moet zoeken.  In een echte partij weten we zelfs nog niet dat er een goede zet voor ons is. We moeten een keuze maken uit een groot aantal alternatieven waarvan we de waarde nog moeten ontdekken.

In hoofdstuk 26 komt hij terug op zijn opmerkingen dat het lastiger is om “puzzels” te maken met strategische voortzettingen. Want als het gaat om tactiek dan is er meestal één duidelijke oplossing. (Computer zou dan bijv. aangeven    +3   en alle alternatieven 0 of minder. ) Als het om strategie gaat ligt dat moeilijker.

In strategische  puzzels zijn de verschillen meestal veel kleiner, en is ook minder duidelijk waarom alternatieven wat minder zijn.

In veel boeken wordt dan alleen de beste zet genoemd, en lees je niets over de alternatieven. Die vaak ook heel goed zijn. Hij geeft een voorbeeld uit Chess Strategy  for Club Players van Herman Grooten.

Kasparov Browne

Grooten laat de lezer kiezen uit vier mogelijkheden. Maar bij de oplossing vermeldt hij alleen het gespeelde 29. Pe5! Als de beste.Omdat de pion op d6 weliswaar zwak lijkt maar na afruil van de blokkerende stukken ook een aanvalswapen kan worden.

Maar, zegt Hendriks, de zwarte koningsstelling is verdacht en  acties in die richting kunnen ook wel heel effectief zijn. Dus zijn ook de andere door Grooten aangegeven keuzemogelijkheden 29 Txe8 en later Pxg5 of 29. h4 of 29. Pxg5 ook sterke zetten. Maar daar zegt hij niets van.

En ook hier waarschuwt Hendriks voor te veel aanwijzingen in de opdracht. “Hoe herinnert wit zijn tegenstander eraan dat zowel d5 als f5 zwakke velden zijn?”  of “In wiens voordeel is het op het bord houden van de Dames.”

Het is kennelijk  heel moeilijk om een goed “strategisch” probleem te maken  of te vinden. Maar ze zijn er wel! En het hoeft niet perse een moeilijk probleem te zijn:

Movefirst4a5

Wat is wits beste?

Tc5! Want dat is de enige manier om te verhinderen dat zwart zich bevrijdt. In werkelijkheid werd gespeeld  1. Pd2? c5! Met voordeel voor zwart.

Een dergelijk schaakprobleem verliest veel charme als je ten gevolge van een aanwijzing niet zelf kan uitvinden wat er aan de hand is.

Computer en strategie

Je kunt natuurlijk gewoon zeggen: computers begrijpen geen strategie! Hendriks: Ik denk niet dat dat (nog) gerechtvaardigd is . Als een programma lang naar een stelling kijkt, zal zijn beslissing in 99% van de gevallen  tamelijk accuraat zijn.  Maar natuurlijk zijn er  verschillen tussen het denken van de mens en van de computer.  Je kunt niet spreken van een “plan” van de computer.

Hendriks geeft een aardige mogelijkheid om uit te vinden wat voor bedoeling een computer heeft met zijn zet!

Sutovsky Ivanchuk

Stel dit is uw stelling, die u wilt analyseren met uw computer. Die zegt 22. .. Kg7  U denkt: Daar begrijp ik niks van! Wat wil hij daarmee?

U  kunt dan een of meer zogenaamde 0-zetten invoeren. Dat kan in de meeste schaakprogramma’s. Hieronder kunt u zien wat de computer na Kg7 zou gaan doen als hij geen tegenspel krijgt. Als je dat geen ‘plan’ wilt noemen, noem het dan maar de ‘bedoeling’.

Ik was wel blij met deze suggestie. Vroeg me al meer dan tien jaar af wat je met doe zogenaamde  0-zet zou moeten.

Natuurlijk heeft Ivanchuk geen computer nodig om een winnende voortzetting te vinden. Wel met een ‘plan(netje)’

Sutovsky – Ivanchuk

Verder doet de schrijver ons nog iets aan de hand om het probleem te omzeilen dat je bij het oplossen van schaakproblemen hebt: je wordt door de opdracht al een beetje gestuurd. Je hebt minstens al te veel het idee dat er iets aan de hand is, iets bijzonders moet zijn. Misschien krijg je zelfs al mee in welke richting je moet zoeken. En meestal gaat het om iets ‘tactisch’. Maar je wilt misschien toch meer strategisch beter worden.

Pak een zet uit een niet geanalyseerde partij uit een partijenverzameling. Probeer te bedenken hoe jij dat zou aanpakken. Vergelijk het met het gespeelde. En voer de stelling in in je computer.Kijk met 0-zetten hoe die het zou aanpakken.

Leuk idee, maar ik denk niet dat u met deze suggestie iets gaat doen. Ik ook niet. U hebt al genoeg werk als u uw eigen partijen achteraf wilt bestuderen.

In het slothoofdstuk herhaalt Hendriks zijn in dit boek geuite ideeën over hoe je wel en hoe je niet een sterkere schaker kunt worden.

Als iemand heel goed is in spelling, is dat geen kwestie van aanleg, maar een gevolg van het jaren lang opbouwen van een enorme hoeveelheid kennis. Als zo iemand in een paar seconden de spelling in een zin controleert is dat gebaseerd op miljoenen acties in zijn brein voor het concept: spelling controleren.

Bij het schaken gaat het ook om een enorme hoeveelheid mogelijkheden. (En de absolute waarheid achterhalen is onmogelijk voor een mens. Computers komen eind verder.) Onze opgedane schaakkennis leidt ons naar de goede zetten. We vinden ze niet als een resultaat van een redenering via regels en vooraf inventariseren van alle kenmerken van de stelling. De zet wordt gevonden door herinneringen aan onze eerdere ervaringen, in concrete posities en concrete zetten.

Voor Hendriks is belangrijk: kritisch zijn op wat je voorgeschoteld krijgt. Niet zonder meer aannemen dat een loperpaar altijd sterker is dan L+P. En kritisch zijn, ook op methodes van schaaktraining en uitgangspunten van schaakboeken. Een beetje bescheidenheid zou ieder passen die schrijft hoe jij je schaak moet verbeteren.

Je leert goed schaken door goed schaak te consumeren. Er is geen manier om te leren slim te denken. Er is geen korte route naar de beste zet door posities te analyseren. De sterkste spelers volgen geen geheime protocollen! Schaken is een rijk spel. Dus we moeten blij zijn dat er geen simpele oplossingen beschikbaar zijn.

De schaakprofessionals hebben wel talent. Maar ze hebben er vooral heel veel studie in gestopt. Er is veel materiaal voor en er zijn veel manieren om dat te doen. Zelf vertrouwde Hendriks op : -schaakproblemen oplossen  – met de computer achteraf zijn eigen partijen bekijken – zwoegen op probleemstellingen en proberen uit te vinden wat de waarheid is. Niet te veel bezig zijn met ‘karakteristieken’ van stellingen, het maken van ‘plannen’, denken volgens een ‘protocol’, regels volgen, ‘kritische momenten’ ervaren, enz. Zetten, lijnen, beslissingen komen voorbij in ons geheugen, en het is mooi als we ze in onze actuele partij herkennen en kunnen  toepassen,  en achteraf voegen we dan wellicht daar een of andere redenering aan toe. Er bestaan geen ‘fundamental rules and secret concepts of chess strategy”. En ja, soms leidt ons trial and error tot een  partij waar we trots op zijn, en soms tot een partij die we het liefst snel zouden willen vergeten.

“Move First , think later”

Dat was het dan. Ik heb met veel genoegen voor u dit interessante boek weer doorgespit. Ik begrijp waarom er zoveel enthousiaste recensies op kwamen. Ook in Engeland en de USA.. Hendriks ventileert erg  verrassende (zelfs tegendraadse) meningen. De enorme hoeveelheid stellingen en partijen die hij toevoegt ter illustratie zijn bijna altijd boeiend en verhelderend.  Je herkent er ook vaak eigen ervaringen in. Ik vind wel dat je aan het eind van je excursie door dat rijke boek af en toe begint te denken : ja, nu weet ik het wel wat jij vindt. En  ja, overdrijf je nu niet een beetje? Of, ja dit sleep je er wel erg met de haren bij. Vooral als hij weer heel erg op de filosofische of psychologische toer gaat. (In mijn ‘uittreksel’  dat ik voor u van dit boek maakte  heb ik u daarvoor behoed. Zulke fragmenten  heb ik maar overgeslagen.)  Of:  je denkt : Maakt Hendriks zich nu niet zelf schuldig aan zo’n zelfde soort wijsneuzerig doceren dat hij bij zijn collega’s zo afwijst?

Blijft toch voor mij overeind:  een heel bijzonder boek. Met bijzondere meningen en heel veel prachtig materiaal waar de eenvoudige  clubspeler van kan leren en  genieten. Ik kon in 4 artikelen er slechts een greep in doen.

Ik zag dat er in juli van dit jaar een nieuw boek van deze auteur is verschenen : “On the origin of good moves”.  Ook als ebook verkrijgbaar. Zal ik toch maar? 

En daar u dan ook mee lastig vallen. Bijvoorbeeld in een nieuwe serie ‘In de kast gekomen’ ? Ik bezweek gisteren al voor een boekje van Erika Sziva, een Hongaars wonderkind, die later met IM Johan van Mil meeging naar Nederland en hem trouwde. Ze was vele malen dameskampioen van Hongarije  en vele malen dameskampioen van Nederland en internationaal damesgrootmeester. En nu de eigenaresse van de prima schaakwinkel ‘De beste zet’ 

Dan zou ik haar boek “Betoverd”  (mooie titel) ook kunnen bespreken op onze site!? Ik denk er nog maar even over.

Eindcorrectie moet nog plaatsvinden.