Categorie archieven: Schaak diversen

Uit de kast gekomen, 4

Ik denk dat de voorzienigheid medelijden heeft met mij, wegens de  steeds dubieuzer kwaliteit van mijn geheugen.  Dat speelt me al mijn hele leven parten. Maar de chef daarboven, die alles ziet, helpt me vaak  een beetje. Altijd als ik  probeer iets aan de weet te komen, gebeurt er iets merkwaardigs. Een woord of begrip dat ik niet ken – iets nieuws , nooit van gehoord –  en ga opzoeken, staat de volgende dag uitgelegd in de krant. Een boek van een nog niet zo heel bekende schrijver X dat ik met mijn klas ging behandelen? Drie dagen later : “ Jongens, er stond gisteren een interessant interview met schrijver X in de krant. Toevallig hė. Moet je even lezen!”

Een week of drie geleden haalde ik een paar boeken uit mijn kast, die me wel wat leken voor de onderhavige serie. Daar waren bij

Magnus Biografie van een grootmeester”, 2014,  uitgave Thomas Rap  door Arne Danielsen  “ “Schaakwonder”, Hoe Magnus Carlsen de jongste grootmeester ter wereld  werd” uitgave New in Chess, 2004,  door Simon Agdestein,

Dat kon ik nu wel eens gaan gebruiken. Ik herlas er het een en ander van. Ja beide heb ik destijds wel helemaal gelezen. Want dat ging als vanzelf. Maar ja …..   dat geheugen …  En ja hoor, ook nu weer zijn daar ‘het hemelse gerecht’ (Vondel) , de voorzienigheid, de hoger sferen, de Providentia Dei of gewoon het toeval, weet ik veel.

Want  in het Noordhollands Dagblad van  Zaterdag 29 aug. behandelt Dimitri Reinderman  een partij van  onze jonge grootmeester Jorden van  Foreest tegen Simon Agdestein. En zondag 30 aug vertoonde de Vara de documentaire “Magnus” van Benjamin Ree op de TV.

Eerst even Reinderman citeren, die schrijft over de recente voor Nederland niet zo best verlopen online Olympiade. “De match tegen Noorwegen werd wel gewonnen en daar speelde een bijzondere speler op bord 1. Niet wereldkampioen Magnus Carlsen, maar zijn voormalige coach Simon Agdestein, die eind jaren 80 in de top-20 van de wereld stond. Dat is op zich al knap, maar hij was toen ook Noors voetbalinternational. Helaas moest hij  begin jaren 90 zijn voetbalcarriėre opgeven vanwege een knieblessure. Tegenwoordig is hij vooral actief als  coach op de Noorse sportacademie, maar af en toe speelt hij zelf nog.”    Zijn  behandelde rapidpartij tegen onze jonge grootmeester van Foreest eindigde na ongelofelijk veel vuurwerk en chaotische toestanden in remise.

Agdestein was de ontdekker van Carlsens talent, en in diens jeugdjaren zijn schaakleraar. Na wat informatie over kleuter- en peutertijd via andere bronnen, begint zijn boek eigenlijk pas echt vanaf het moment dat hij zelf Magnus ontmoette en onder zijn hoede kreeg. Dat was in 2000, toen Magnus 9 jaar was. Hij beschrijft hun samenwerking en publiceert talloze partijen van het ‘slimme ventje’ tot en met het jaar 2004. Dat was het jaar waarin Carlsen als 13-jarig mannetje de eerste grootmeesternorm behaalde bij zijn eerste echt succesvolle toernooi, in Wijk aan Zee, het Chorustoernooi. Agdestein en ook Danielsen beschrijven hoe al spoedig de toeschouwers meer samendromden voor de spelersafdeling van de C-groep dan voor de afdeling van de supergrootmeesters  van de A-groep (met o.a. Anand, Leko, Topalov, Kramnik en meer van dat type van soort).  Die C-groep was trouwens ook best nog behoorlijk sterk. Daarin bereikten  bijv. in 2004 ook Sipke Ernst en Jan Smeets  de grootmeesternorm. Maar Magnus, dat ventje waar toen eigenlijk weinigen wel eens van gehoord hadden, won de C-groep met de formidabele score van 10,5 uit 13. Ik stond toen ook zelf achter die horde belangstellenden. Ik heb in mijn fotoarchief geen eigen foto van de Carlsen van toen kunnen vinden. Omdat ik niet in de buurt kon komen wegens de enorme belangstelling, of omdat een foto niet interessant vond omdat ik nog geen flauw idee had wat dat jongetje voor de schaakwereld zou gaan betekenen? In beide boeken wordt vermeld dat Magnus met zijn vader ’s avonds in een Italiaans restaurant ging eten. En dat Magnus alleen pasta lustte!  Nou dat klopt. André Mulder en ik gingen (gaan) daar na toernooibezoek ook altijd eten. Bij Tarantella. We hebben daar ooit aan de tafel naast Anand gezeten, toen hij puber was. En ook in 2004 naast de tafel van Magnus en zijn vader. Die waren samen naar Wijk aan Zee getogen, en niet met de hele familie op reis, zoals het jaar ervoor. De zussen hadden na alle zon van hun wereldreis niet zoveel zin meer in dat kille Hollandse klimaat. Geen mens had toch kunnen bedenken dat die knul die daar een beetje ongeïnteresseerd puberaal op zijn stoel hing de latere wereldkampioen zou worden!

Ik vond nog wel mijn foto van 2006. Toen hij de B-groep won als 15-jarige. Het jaar daarop in de A-groep, bij de supergrootmeesters. In 2010 won hij die voor het eerst.

Carlsen in 2006.

Ik zal wat jeugdpartijtjes voor u diagrammeren uit het ruime aanbod van Agdestein.

Voor zijn eerste grote succes, winnaar in Wijk aan Zee 2004 groep C, moest hij dus Sipke Ernst en Jan Smeets achter zich laten. Ik laat hier volgen hoe Sipke Ernst van het bord werd gemept. Het begon rustig met lang theorie van de hoofdvariant van de Caro Kann. De opening waarvan Donner destijds vond dat dat iets was voor lafaards, en dat die opening voor zwart verboden moest worden. Omdat het allemaal te saai was. Maar Carlsen heeft geen moeite om de saaiheid aan te pakken. Na een wat mindere 17e zet van zwart gaat hij er op los. En de genadeklap  is een prachtig paardoffer dat heel precies moet zijn uitgerekend, en waar Ernst niet van terug heeft. Je kunt je zoiets toch niet voorstellen van een kereltje van 13.

Magnus Carlsen – Sipke Ernst

[pgn]
1. e4 c6 2. d4 d5 3. Nc3 dxe4 4. Nxe4 Bf5 5. Ng3 Bg6 6. h4 h6 7. Nf3 Nd7 8. h5
Bh7 9. Bd3 Bxd3 10. Qxd3 e6 11. Bf4 Ngf6 12. O-O-O Be7 13. Ne4 Qa5 14. Kb1 O-O
15. Nxf6+ Nxf6 16. Ne5 Rad8 17. Qe2 (17. Qg3) 17... c5 (17... Qb6 18. c3 $11)
18. Ng6 $1 fxg6 $2 {als altijd na een offer: neem je het aan, omdat het niet
deugt, of neem je het niet aan omdat het te gevaarlijk is. Achteraf, met hulp
van computers, was Te8 beter, maar niet echt een weerlegging van het offer.} (
18... Rfe8 19. Nxe7+ Rxe7 20. dxc5 $14 Red7 $14) 19. Qxe6+ Kh8 20. hxg6 $1 (20.
Qxe7 $2 Nd5 21. Bd2 Nxe7 22. Bxa5 Rxd4 $11) 20... Ng8 (20... Rfe8 $2 21. Bxh6
gxh6 22. Qf7 cxd4 23. Rxh6+ Nh7 24. Qxh7#) (20... Rde8 $2 21. Rxh6+ gxh6 22.
Bxh6 $18 {er dreigt Th1 en g6-g7}) 21. Bxh6 $1 gxh6 (21... Nxh6 22. Rxh6+ gxh6
23. Qxe7 {met ondekbaar mat}) 22. Rxh6+ Nxh6 23. Qxe7 Nf7 24. gxf7 $1 Kg7 25.
Rd3 (25. Qe5+ $5) 25... Rd6 26. Rg3+ Rg6 (26... Kh7 27. Qe4+) 27. Qe5+ $1 Kxf7
(27... Kh7 28. Qh5+ Rh6 29. Qf5+ Kh8 {en mat in drie} (29... Rg6 30. Qxg6+) 30.
Qe5+) 28. Qf5+ Rf6 29. Qd7# 1-0 * [/pgn]

Bij het Chorus-toernooi was ook aanwezig de organisator van het beroemde, zeer druk bezochte Aeroflot-toernooi in Moskou. Kennelijk geïmponeerd door het spel van Magnus nodigde die de hele familie Carlsen uit om naar Moskou te komen tegen zeer aantrekkelijke voorwaarden: reis en logies betaald voor de hele familie. Dat was aantrekkelijk voor allen. Na een jaar wereldreis was het geld van de Carlsens wel een beetje op, in Moskou was veel interessants te bezoeken. Wat ze graag deden. Magnus had graag bij een toernooi zijn familie om zich heen, en kon daar heel sterke grootmeesters als tegenstanders verwachten. De reis werd een succes. Carlsen speelde sterk, bereikte zijn tweede grootmeesternorm, en ook hier brak er een ‘Magnum-koorts’ uit. Enorme belangstelling van het publiek. En dat is zowiezo in Rusland in die tijd ruimschoots aanwezig bij schaakevenementen. Er zijn nog extreem veel schakers in Rusland, na de jarenlange staatssteun tijdens de communistische jaren.

Zo was men bijvoorbeeld diep onder de indruk van zijn partij tegen de geduchte grootmeester Dolmatov. Die werd in 1978 jeugdwereldkampioen, in 1979 tweede bij het Russisch kampioenschap, enz. Die stond bekend als in expert in de Hollandse Opening ( 1. d4 f5 )  Die wordt tegenwoordig niet veel meer gespeeld. Hij staat als niet sterk bekend. Ik heb wel eens gezocht naar goede varianten ertegen maar zonder veel succes. Ik kreeg het idee dat theoretici er een beetje  op neerkijken, maar dat er weinig partijen zijn die het dédain rechtvaardigen. Maar Carlsen maakte er inderdaad even gehakt van. In 19 zetten wordt Dolmatov van het bord geveegd. De media raakten er niet over uitgepraat.

Carlsen – Dolmatov

[pgn]
 1. Nf3 {0} f5 2. d3 $5 {niet erg
gebruikelijk. Carlsen heeft kennelijk geen zin in de gebruikelijke varianten
tegen een Hollands-expert. Wit bereidt dan e4 voor met g3 en Lg2. (Of speelt
na 1. d4 f5 direct e4, het Staunton-gambiet. Zelfs na 1 Pf3 fungeert e4 wel
als gambiet-pion)} d6 3. e4 e5 4. Nc3 Nc6 5. exf5 Bxf5 6. d4 {lijkt op
tempoverlies, maar dat valt hier mee} Nxd4 7. Nxd4 exd4 8. Qxd4 Nf6 9. Bc4 c6 (
9... Bxc2 $2 10. O-O {wit heeft door ontwikkelingsvoorsprong veel compensatie
voor de pion} Be7 11. Nd5 $1 Nxd5 12. Qxd5) 10. Bg5 b5 (10... d5 $2 11. O-O-O
Kf7 (11... Be7 12. Qe5 Bg6 (12... O-O 13. Qxf5) 13. Rhe1 $16) (11... dxc4 12.
Qe5+ Qe7 13. Qxf5 $18) 12. Rhe1 Qd7 13. Bxf6 gxf6 $18) 11. Bb3 Be7 12. O-O-O
Qd7 13. Rhe1 Kd8 $2 {maar alles is al slecht} (13... O-O-O $2 14. Qf4 Rhe8 15.
Bf7 Rf8 16. Rxe7 Qxe7 17. Qxf5+) 14. Rxe7 Qxe7 (14... Kxe7 15. Bxf6+ gxf6 16.
Re1+ Kd8 17. Qxf6+ {uit}) 15. Qf4 Bd7 16. Ne4 d5 17. Nxf6 h6 (17... gxf6 18.
Bxf6 {damewinst}) 18. Bh4 g5 19. Qd4 {Dolmatov geeft op} gxh4 (19... Rf8 20.
Nxd5 cxd5 21. Qxd5 Rc8 22. Bg3 {er dreigt van alles. Te veel!}) (19... Rc8 20.
Nxd5 cxd5 21. Qxh8+) 20. Nxd5 cxd5 21. Qxh8+ Qe8 22. Qf6+ Qe7 23. Qxh6 *  [/pgn]

In 2004 speelde Magnus ook mee in een snelschaak/rapid-toernooi in Reykjavik. Daar trof hij voor het eerst wereldkampioen Kasparov. De eerste partij tegen hem werd een sensatie. Magnus kwam rond de 30e zet gewonnen te staan, maar Kasparov kon met een pion minder ontsnappen in een eindspel met ongelijke lopers. Toen ik daar destijds van hoorde, dacht ik, ach ja Kasparov heeft die 13-jarige  natuurlijk onderschat en een beetje te veel risico genomen. Maar Agdestein drukt die partij af en ik heb hem (daarbij de computer veel tijd gunnend voor degelijke analyse) ingevoerd in Komodo 14. Dan vallen mij een paar dingen op: Wat spelen beiden ongelofelijk correct in zo’n 25 minuten-partij. Komodo ziet nergens ernstige fouten. En hier is echt geen sprake van onderschatting. Die knul speelt gewoon ijzersterk, en agressief. Kasparov komt daardoor slecht te staan. In de documentaire “Magnus” laten ze fragmenten van die partij zien, en het is prachtig om te zien dat Kasparov het weet.  Zijn clowneske mimiek en zijn lichaamstaal verraden verbazing en een beetje wanhoop! Na één kleine onnauwkeurigheid van Magnus kan de wereldkampioen nog net ontsnappen.

Magnus Carlsen – Kasparov


[pgn]
1. d4 d5 2. c4 c6 3. Nf3 Nf6 4. Nc3 e6 5. Bg5 Nbd7 6. e3 Qa5 7. Nd2 Bb4 8. Qc2
O-O 9. Be2 (9. Bd3 $2 dxc4 10. Bxc4 Qxg5) 9... e5 10. O-O exd4 11. Nb3 Qb6 12.
exd4 dxc4 13. Bxc4 a5 14. a4 Qc7 15. Rae1 h6 16. Bh4 Bd6 17. h3 Nb6 18. Bxf6 $1
Nxc4 19. Ne4 $1 Bh2+ (19... Be6 $5) (19... gxf6 $6 20. Nxf6+ {wordt mat} Kg7
21. Qh7+ Kxf6 22. Qxh6+) 20. Kh1 Nd6 {een missertje van Kasparov!} 21. Kxh2
Nxe4+ 22. Be5 Nd6 23. Qc5 (23. d5 $5) 23... Rd8 24. d5 Qd7 25. Nd4 Nf5 26. dxc6
bxc6 27. Nxc6 Re8 28. Rd1 Qe6 29. Rfe1 {sterk} (29. Bc7 $5 {volgens Prof Mr Dr
K en een analyse in het tijdschrift Schacknytt was dit nog sterker}) 29... Bb7
{Kasparov heeft nog tactische grappen achter de hand. Maar Magnus trapt er
niet in!} 30. Nd4 (30. Nxa5 $2 Bxg2 31. Kxg2 $2 (31. Bxg7 {en zwart zou de
ramp hebben afgewend}) 31... Nh4+ {en zwart kan dit gaan winnen}) 30... Nxd4
31. Qxd4 Qg6 32. Qg4 (32. f3 $5) 32... Qxg4 33. hxg4 Bc6 34. b3 f6 35. Bc3 $2
Rxe1 $2 36. Rxe1 (36. Bxe1) 36... Bd5 37. Rb1 {Hierna volgen nog 16 zetten,
maar het is hier wel duidelijk dat Kasparov het remise zal kunnen houden.} Kf7
38. Kg3 Rb8 39. b4 axb4 40. Bxb4 Bc4 41. a5 Ba6 42. f3 Kg6 43. Kf4 h5 44. gxh5+
Kxh5 45. Rh1+ Kg6 46. Bc5 Rb2 47. Kg3 Ra2 48. Bb6 Kf7 49. Rc1 g5 50. Rc7+ Kg6
51. Rc6 Bf1 52. Bf2 *  [/pgn]

Na afloop gaf Kasparov toe dat hij verloren had gestaan. Dat deed hij bijna nooit! En ook voorspelde hij  dat Carlsen als hij geen tegenslagen zou krijgen ooit wereldkampioen zou worden.

De 2e partij tegen Kasparov verknoeide Carlsen!   De dertienjarige reageerde achteraf met zelfhaat met de legendarische woorden:  : “Ik speelde als een kind!”

Maar het was wel een wonderkind. Over Carlsen zouden nog 20 publicaties op de website kunnen worden uitgedokterd, maar ik heb het over boeken uit mijn boekenkast, en omdat  Simon Agdestein alleen Magnus’ jeugd beschrijft tot en met 2004 , en Danielsen geen partijen opneemt, wil ik het hierbij laten.

Het was me een genoegen met die twee boeken opnieuw kennis te maken. “Schaakwonder”zal wel niet meer te koop zijn, maar “Magnus” 2014 tot mijn verrassing wel. Als e-book zelfs, inmiddls sterk afgeprijsd : 4,90 euro!

Uit de kast gekomen, 3

Ik schreef de vorige keer dat ik nog even verder zou neuzen  in “Nieuwe schaakkuriosa” van Tim Krabbé. Of ik nog wat meer leuks voor u en mij kon ontdekken. Maar het kwam er even niet van. Omdat het vreselijk warm werd, en ik daar niet goed tegen kan. Ik had nergens meer zin in. En ook wel omdat er op mijn vorige vier Corona-tijd-artikelen vrijwel geen reactie bij me was binnengekomen, althans niet van clubgenoten. Zegge en schrijve 1 (één).  Zien die clubmakkers in deze moeilijke tijden het schaken even niet meer zitten? Heeft mijn gepruts dan eigenlijk nog wel wat zin?

Maar de hitte is nu even over, mijn apathie en mijn twijfel hopelijk ook een beetje, en dus bladerde ik weer wat verder in het boekwerkje. In Hoofdstuk 3, “De gratis zet van Nimzowitsch”. En direct werd ik weer enthousiast. Wat is het toch een mooi boek!

De titel van dit hoofdstuk ontleent hij aan “Mein System”, het beroemde boekwerk van Nimzowitsch waar ik lang geleden een aantal artikelen aan wijdde. (Ik zag tot mijn schrik dat de diagrammen erbij verdwenen zijn. Daar moet ik misschien iets aan doen. Veel dom werk. Maar voor wie doe ik dat? Voor mezelf misschien.)

Nimzowitsch omschrijft dit motief – de zogenaamde ‘Zwickmühle’– op de hem eigen omstandige maar duidelijke wijze: “Der  langschrittige abziehende Stein hat die Wahl zwischen allen Feldern in der entsprechende Abzugslinie, ohne dass es ihm ein Zug kostet, also vollständig gratis” Met het eerste  van Krabbé’s voorbeelden weet  u ook vast weer wat dat was:

Torre-Lasker 1925

Lasker was enkele jaren eerder nog wereldkampioen, en ook in 1925 nog een heel sterke schaker. Maar – schrijft Krabbé- hij was een beetje afgeleid door een telegram dat bij hem tijdens de partij werd bezorgd en lette even niet goed op, en gaf zijn tegenstander een kans op een lange, maar niet zo moeilijke en fraaie combinatie. U kunt het ook! Als u het even weet. En het is niet zo super-zeldzaam. U komt het vast nog wel eens tegen.



“Een gratis zet”:  dat is hier elke torenzet omdat die steeds met schaak gepaard gaat en de zwarte koning te weinig ontsnappingsmogelijkheden heeft.  Dus mag de witte toren zijn verwoestende werk eindeloos herhalen.

Hierna volgen bij Krabbé nog 20 bladzijden met voorbeelden zulks, plus analyses, soms zeer ingewikkeld. Ik heb er nog wat uitgevist, wat me voor onze site wel leuk lijkt. Ik vermoed dat u ervan kunt smullen!

Een studie van Weenink, 1923.

Zo op het oog geen centje pijn voor wit. De zwarte pion staat wel op promoveren. Maar daar is toch eenvoudig wat aan te doen? Maar dat valt tegen, want kijkt u maar eens wat er na Ta1 gebeurt. Ha ha, dat wordt pat. Er is maar één winnende zet voor wit!



Als je ze op het spoor bent, zijn die Zwickmühles vaak niet zo moeilijk uit te rekenen. Maar je moet eerst wel even vermoeden dat het erin zit.

Het volgende voorbeeld is ook niet ingewikkeld. Maar er komen wel offers aan te pas, en u moet zich even realiseren dat Smyslov in 1957 wereldkampioen werd (tegen Botwinnik) , maar in 1935 nog pas 14 jaren oud was!



De volgende studie laat zien dat er toch vaak heel subtiel gedacht moet worden. Zoek maar eens uit welke enige zet wint in het volgende diagram. Middels een Zwickmühle uiteraard.



Nog maar eentje om het af te leren?

In boeken met oude voorbeelden kunt echt het genie Aljechin niet missen. Hij was een antisemiet, een notoir drankorgel, een nazi-bewonderaar, maar vooral een formidabele schaker met geweldige tactische bekwaamheid, en hij was heel lang wereldkampioen. 1927-1935  (O.a. wegens te veel drankconsumptie  was hij toen even niet opgewassen tegen Max Euwe)  en van 1937- 1946  ( even een missertje recht gezet) .



Aljechin,1928 – Fletcher,simultaan

En omdat ik het niet kan laten, een laatste voorbeeld uit Tim Krabbés schitterende boek  waarin nog honderden andere mooie fragmenten ( Kees Kerkdijk zou het terecht een stukje ‘Titanen-arbeid’ noemen).

Leuk is hier ook dat de 13- jarige Robert Fischer hiermee een van de sterkste Amerikaanse grootmeesters versloeg. Hij slaat niet direct de loper op b6 (dan kan wit daarna op c3 een paard terugnemen), maar met zijn zwickmühle zorgt hij er eerst voor dat het paard op c3 door de loper op g7 gedekt staat, en daarna wint hij het stuk.



D.Byrne – Fischer

Ik stop maar met Krabbé’s boek. Ik ga het terugzetten in de kast. Voor nog veel meer dergelijke onderwerpen en voorbeelden zult u “Nieuwe Schaakkuriosa”zelf moeten bemachtigen. Het is is helaas uitverkocht, maar antiquarisch of in de bibliotheek? Een aanrader.

eindcorrectie moet nog plaatsvinden

Uit de kast gekomen (2)

Als beloofd nu mijn hengel uitgeworpen in “Mysterieuze krachten in de toren” van Krabbé’s “Nieuwe Schaakkuriosa”. Maar de vangst viel een beetje tegen. Daar kon Tim Krabbé  niets aan doen. Was gewoon mijn  schuld. Deze vijver is echt buitengewoon rijk en bevat informatie die zelfs voor grootmeesters uniek is. Hij bevat vooral theorie over hoe, als mogelijk,  aan de dolle toren te ontsnappen. Met analyses die vele bladzijden per stelling in beslag nemen. Buitengewoon. Waarschjjnlijk theorie  die nergens anders te vinden is. Maar …..  te moeilijk voor mij, en ik vrees ook voor u.  Ik wilde wat eenvoudige witvisjes vangen voor de kat, maar kreeg  een zeldzame zeelt-soort  aan de haak, zonder enig idee hoe daar iets smakelijks mee te bereiden. Ik ben tenslotte geen chef-kok-schaker.  Dus eerst maar even via de google-winkel  wat simpelers besteld om aan u voor te zetten. Daar begin ik mee. Wat me wel voor ons , eenvoudige consumenten, ook  smakelijk lijkt van Krabbé zal ik daarna  aan de orde stellen.

In     chessgames.com   vond ik een buitengewoon grappig voorbeeld van een ‘dolle toren’. Dat is een toren die niet geslagen mag worden omdat de stelling dan pat is en je de winst dus op je buik kunt schrijven. Haast onvoorstelbaar dat zo’n stelling dan remise is. Dit soort stellingen is niet zeer zeldzaam. Omdat een normaal mens zoiets niet ziet aankomen. Ook hier was het motief best te voorkomen geweest, en de winst niet moeilijk, maar ja wie rekent nu op zoiets. Grünfeld in ieder geval niet . Dat was toch ook geen kleine jongen. Won vele toernooien en was de vaste 1e bord-speler van het schaakteam van Oostenrijk.

Janovski-Grünfeld, 1925



In één van de bloedstollende partijen in de diverse matches om het wereldkampioenschap tussen Kasparov en Karpov dreigde ook even een remise in verloren stelling door een dolle toren van Karpov. Maar hier laat Kasparov even zien dat die vlieger hier niet opgaat. Karpov verliest.Dat deed hij niet zo vaak.

Kasparov-Karpov 1985



Tom Krabbé besteedt 40 bladzijden aan dit onderwerp. Met zeer uitvoerige analyses, en talloze voorbeelden. Geeft veel theorie over mogelijkheden om aan de dolle toren te ontkomen. Zeer ingewikkeld!

Hij stelt vast dat er veel fouten worden gemaakt. Door schakers die de dolle toren niet zien aankomen. En door schakers die niet zien hoe ze in hun stelling nog kunnen ontsnappen,

Enkele van zijn voorbeeldjes die wij, eenvoudige zielen, misschien nog kunnen volgen:

Smejkal (Elo 2500) met zwart,  gaf ten onrechte de volgende stelling op tegen Sax (Elo 2600)

Hij overzag dat hij in wezen drie dolle torens had!



Ook in de volgende partij Wockenfuss (2257) – Andersson (2550)  overzag  wit het motief van de dolle toren. (Grappig dat ook Komodo 10 het eerst niet ziet! Maar geef hem veel tijd en dan gaat hem ook een licht op!)



Hier laat ik het maar even bij.

Wat we er in ieder geval van kunnen opsteken: Kijk ontzettend uit als je in de buurt van een toren- eindspel raakt, waarin een koning zodanig omsingeld is dat hij pat kan komen te staan. Ook niet op een manier die je eigenlijk niet voor mogelijk houdt.

Ik ga nog even verder bladeren in “Nieuwe schaakkuriosa”. Vind ik nog wat lolligs, dan merkt u dat wel. Anders trek ik wel een ander boek uit mijn kast. Keuze genoeg.

Eindcorrectie moet nog plaatsvinden.

Uit de kast gekomen (1)

Uit de kast. Een uitdrukking. Ja, met meer betekenisen. (‘Taal is zeg maar ook mijn ding!’) 

Eerst letterlijk. Ik hoop niet dat ik iemand op de kast jaag, als ik boud beweer dat mijn kast nog steeds zeker veel meer schaakexemplaren  rijk is dan er bij u op de plank staan. En dan te bedenken dat ik vijfentwintig jaar geleden de helft ervan met bloedend hart  aan sc Caïssa  heb weggegeven, omdat ik ruimte moest maken. Ik had natuurlijk kunnen gaan verhuizen, maar dat trok me totaal niet. Dat gaat veel geld, energie en tijd kosten, en dat alles investeerde ik liever in o.a.  de beoefening van het edele schaakspel.

Figuurlijk: ‘iets toegeven dat je tot dan toe verzweeg omdat je vreesde voor de domme reactie van je medemens.  Ja, ik moet nu wel toegeven dat ik mijn boekenkast schaakboeken heb staan die ik slechts gedeeltelijk heb gelezen. Dat geldt niet voor toppers als de autobiografie van Benkö, de vuistdikke biografie van Keres,  Euwe’s ‘Oordeel en Plan’,  Averbach’s ‘Wat iedere schaker van het eindspel moet weten’. Om er een paar te noemen waar ik met vertedering aan terugdenk. Het was natuurlijk de bedoeling dat ik er sterker door zou gaan schaken. Ik denk niet dat dat gelukt is. Nou ja, misschien een klein beetje, …..   een verdomd klein beetje. Waren ze het geld en al die energie wel waard ? Ach… het hield me van de straat. Achteraf denk ik wel eens dat veel van die lessen van schaakhoogleraren je van het kastje naar de muur stuurden.

Ik vrees uw hoongelach als ik toegeef dat ik sommige boeken helemaal niet gelezen  heb. Gekocht uit hebzucht, weggezet voor later, als ik meer tijd zou hebben. Dat zou dus nu moeten zijn. Wegens Corona! Eindelijk ben ik uit de kast gekomen! En zij ook, hèhè, dat lucht op!

Er zijn nu  geen wekelijkse partijen van u meer, en omdat ik uw ‘ouwe kost’  al eerder heb benut, moet ik andere inspiratiebronnen zoeken. Goed idee: mijn boekenkast! Kijken wat er uit de kast komt.  Voor het eerst lezen, ten dele of geheel, soms herlezen. Zoeken naar iets wat misschien voor u de moeite waard is. Genoeg voorraad voor een nieuw serietje.

Ik begin met Tim Krabbé ,  ‘Nieuwe schaakcuriosa’. (1977).  Veel later door mij  antiquarisch aangeschaft. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt doordat er vaak in schaakkolommen uit geciteerd werd. Ook zijn eerdere ‘Schaakcuriosa’ (1974) werd vaak genoemd.

Beroepsmatig was Tim Krabbé toen ook voor mij van belang. Hij was vooral ook een literair auteur. Vooral zijn boekje ‘Het gouden ei’ vond bij mijn leerlingen gretig aftrek. Het was dun, behoorlijk spannend en het was ook verfilmd en hun leraar Nederlands vond het geschikt voor de examenlijst. Leerlingen die van wielrennen hielden, lazen om dezelfde redenen ‘De renner’, waarin Krabbé verslag uitbrengt van een door hem met enig succes verreden wielerwedstrijd in Frankrijk.  De hobby’s  van deze (meermaals bekroonde) schrijver:  wielrennen en schaken. (Zat als schaker  lang bij de top 20 van Nederland).

Zijn ‘Nieuwe schaakcuriosa’  bevat een schat aan partijen, stellingen, anecdotes die om de ene of de andere reden grappig of interessant zijn. Maar het is te veel, en vaak ook zijn de analyses te moeilijk en te diep om het achter elkaar uit te lezen. Dat gaat er nu zeker niet meer van komen, want mijn ogen zijn te slecht geworden om dat akelig kleine en te grijzige lettertje lang achter elkaar te kunnen verduren.  Maar ik kan er nog wel een paar grappige dingen uit vissen. Je hebt in die rijke vijver namelijk bijna altijd gelijk beet.

Ik ga hem letterlijk citeren, maar zijn analyses in bewegende diagrammen voor u leesbaarder maken.

Uit hoofdstuk: “Te mooi om niet waar te zijn”.

“Echte massasuggestie zoals deze, waarbij een groot publiek gedurende lange tijd voorbijziet aan heel simpele mogelijkheden, komen niet erg vaak voor. Een geval waarbij de collectieve begoocheling vroeg gesignaleerd, maar vervolgens weer vergeten werd is het volgende diagram:

TietzRamisch

   TietzRamisch 1898

Een stelling die in de meeste handboeken opduikt. De fantastische oplossing is:



Parbleu! Maar nooit heb ik in die handboeken er de aantekening bij gezien die Weenink al in1914 naar de redacteur ‘Partijstellingen’ van het Tijdschrift der Nederlandsche Schaak Bond stuurde. Weenink merkte op dat zwart helemaal niet gedwongen is om de Dame te slaan en dat het na  2. …Kb7 zelfs de vraag is of wit wel gewonnen staat.



De redacteur Strick van Linschoten, meende die winst toch te kunnen aanwijzen:



Maar hij gaf toe dat weer een andere opmerking van Weenink een eventuele discussie daarover overbodig maakte, want na 1. Txc6 kan wit gewoon een stuk winnen!:



Er is overigens nog een grotere fout, waar Weenink niet op wees, omdat Strick van Linschoten de stelling na 1. Txc6 Kxc6 had gepubliceerd. Maar in ons uitgangsdiagram wint   1. Dc2 !! ( i.p.v. Txc6) minstens een toren omdat er anders nog veel meer materiaal verloren gaat.



De verklaring van het vergeten van dit alles: liefde maakt blind. De oorspronkelijke oplossing van Tietz-Ramisch is te mooi om niet waar te zijn.”

Hierna vertelt Krabbé dat hij zich wel een poos heeft afgevraagd of ook dit geen ‘mystificatie’ was. Hij geeft in dit hoofdstuk meer voorbeelden  van zogenaamd echte partijen of stellingen, die in werkelijkheid  ordinair verzonnen zijn, om op de lezer indruk te maken.   Zelfs Aljechin deed zoiets! Meermalen zelfs!

En Tietz  was geen supersterke schaker, beetje van hoofdklasseniveau. maar in zijn partijen komen heel veel dameoffers voor. En veel van die dameoffers waren zo probleemachtig fraai, dat Krabbé begon te twijfelen. Maar, schrijft hij, hij is van dat idee teruggekomen. Nadat hij had vastgesteld dat Tietz op dezelfde dag jarig is als hij! (Ik vermoed dat u dat niet zo’n sterk argument vindt.   Maar ja, Krabbé’s boekje is niet alleen erg informatief, maar ook vaak grappig!)  Hierna volgt nog een voorbeeld van zo’n dameoffer. Ik zou het zo bij Hersenfitness kunnen plaatsen.  Ik zou zeggen, kijk eens of u het zo  kunt vinden, zonder te spieken.

Roland-Tietz , 1902

Zwart speelt en zet geforceerd mat



en mat via Lf8 of Pf5 is niet te voorkomen.

En onderwerp dat mij zelf altijd fascineerde  is het ‘dolle toren’-motief. In Krabbé’s boekje staat een hoofdstuk “Mysterieuze krachten in de toren”   Vast ook een rijke vis-stek. Daar ga ik volgende keer maar eens  de hengel uitwerpen.   Voorlopig:  “Poppetje gezien, boekenkastje dicht”

JAN HEIN DONNER 4

In 1981 begint Donner in de NRC weer eens flink om zich heen te meppen. Eerder waren Lodewijk Prins, Hans Ree, Schakende Vrouwen , de KNSB het mikpunt. Om maar wat te noemen. Hij zal wel eens eerder schimpscheuten hebben geuit over het schaken van een computerprogramma, maar nu gaat hij vol in de aanval. Schaakprogramma’s  kunnen niet schaken, zullen dat waarschijnlijk ook nooit kunnen,  zeker niet in de komende 2000 jaar, en nooit een grootmeester kunnen verslaan. Mensen die wat anders beweren zijn gek, of weten niets van het spel. Die willen er commercieel  van profiteren. Die dingen worden voor veel geld verkocht en verhalen over elo-ratings ervan zijn bedrog om geld te vangen.  Aldus heer Donner.

“Sosonko vertelde dat hij, voor veel geld naar Parijs gelokt om het tegen het nieuwe Franse produkt op dit gebied op te nemen, wel eerst volgegoten was met champagne, waarna hij zich inderdaad nog had moeten inspannen om niet door een blunder tegen het stomme ding te verliezen.  Daarop hadden zijn gastheren natuurlijk gehoopt, het was hun een lief ding waard geweest als hun machine van een echte grootmeester had weten te winnen. Zij zouden er miljoenen aan verdiend hebben. Door deze illusie van een ‘schaakmachine’ heeft het rekentuig als zodanig een hoog aanzien gekregen bij een breed publiek, dat ook bereid is veel geld uit te geven voor volstrekte prullen”   (Uit: Anti-computer , NRC  13 april 1981)

“Natuurlijk zullen er wel mensen zijn die het leuk vinden en ervan verliezen, maar die kunnen ook niet schaken. Heel wat mannen (!) kennen wel de regels, maar begrijpen niets van het spel.  Slechts 26000 personen zijn lid van een schaakclub, maar 75% van hen begrijpt er ook niks van.” ( Uit: idem)

“….. dat  nauwelijks één procent van het totaal aantal mensen dat wel eens een schaakje zet , er inderdaad ook iets van kan. De rest doet maar wat. Ze schaken zoals de gemiddelde Nederlander na een vakantie in Torremolinos Spaans spreekt.Hij kent dan vijfentwintig of vijftig woorden, en heeft zich daarmee misschien zelfs nog enigszins verstaanbaar weten te  maken tegenover het hotelpersoneel, maar met Spaans heeft het niets te maken.”

Niet zo’n wonder dus dat het schaak van de computer zo wordt opgehemeld.  Ja, die kan inderdaad rekenen. En vlug ook.  Bijv. een mat in 8. 

“Maar dat soort geforceerde stellingen is niet zo interessant. Wanneer twee gelijkwaardige spelers tegenover elkaar zitten gaat het om stellingen waarin het evenwicht juist niet is verbroken en waarin dus ook geen eenvoudige beslissende wendingen aanwezig zijn. Dan gaat het om beoordelingen, afwegingen, vermoedens, hopen, vrezen en zekerheden, die niet zo gemakkelijk aan de computer zijn uit te leggen.” ( Uit: Anti-computer II , NRC , 20 juli 1981)

In maart 1982 gebeurt er iets bijzonders. Donner heeft nota bene ingestemd met een partij tegen de toenmalige schaakwereldkampioen der computers, van Bell Telephone Laboratories New York. Hij wilde wel een weddenschap afsluiten dat  de computer kansloos zou zijn tegen hem.   “De weddenschap die ik had voorgesteld was niet aangenomen en meer dan een schamel loon zat er voor mij niet in, hoewel de open telefoonlijn met Amerika heel wat meer gekost moet hebben, maar als mens ben je tegenwoordig een sluitpost op de begroting.”

Donners eigen verslagje van de partij tegen Belle is wel een tikje te positief over zichzelf. Want hij wint wel, maar volgens velen niet erg overtuigend. Maar hij is als altijd best geestig. En hij kan gewoon schrijven!  Van een ex-docent Nederlands krijgt hij zeker alweer een heel hoog cijfer!

“Na vijftien zetten liet het ding weten ‘door zijn openingsrepertoire heen te zijn’ –wat ik toen al lang was –  waarna hij een door mij listig aangeboden gambiet geheel verkeerd beoordeelde en zich liever enige positionele flaters liet ontsnappen, zo afschuwelijk dat een mens ervan zou gaan blozen.  Toen hij na een zet of vijfentwintig geen kant meer uit kon bleek opgeven echter niet in zijn programma opgenomen. In simultaanseances is de laatst overgeblevene ook altijd een jongetje van acht.  Toen alles volstrekt hopeloos voor hem stond  begon het ding  echter  zeer veel ‘denk’-tijd te gebruiken voor zijn zetten, een menselijk trekje, dat mij eigenlijk wel ontroerde, maar de partij onnodig rekte. Na 5 uur en 56 zetten moest tenslotte gearbitreerd worden. Door Olafsson, de president van de Fide, die ook maar even uitgenodigd was om uit IJsland over te komen; het geld kon blijkbaar niet op om de schertsvertoning zoveel mogelijk loos gewicht te verschaffen. Aangezien ik in tussen een toren meer had, stond hij niet voor een zware taak” (Uit : Belle, NRC 9 maart 1982)

In dit artikel fulmineert Donner nog anderhalve blz. verder tegen journalisten die voorwenden verstand te hebben van artificiële intelligentie, en van computers, maar het niet hebben.

Enfin, zoals later door Polgar werd aangetoond dat Donner het mis had met zijn ideeën over het schaken van vrouwen, zo werd later door bijvoorbeeld onze Prof. Dr Mr K. en diergelijke schaakprogramma’s helder gedemonstreerd dat hij ook de plank mis sloeg als het over de kracht van computerschaak ging. Sinds Kasparov in 1997 een match tegen Deep Blue verloor, heeft – geloof ik – nooit meer een schaakgrootmeester zich aan zo’n match gewaagd. De programma’s zijn sindsdien zoveel sterker geworden dat iedereen kansloos is. De laatste ontwikkeling, het programma Alpha Zero, is met zijn artificiële intelligentie zelfs  in staat zichzelf in 4 uur zo sterk te leren schaken dat de traditionele wereldkampioen computerschaak (Stockfish? Komodo?) ook kansloos is.  Een enge ontwikkeling, vind ik.

In 1983 werd Donner (1927) getroffen door een hersenbloeding. Hij kan niet meer spreken, schrijven, lezen, lopen. Na 2 jaar revalidatie kan hij weer redelijk spreken, heel klein beetje lopen, en met één vinger op het toetsenbord schrijven. Hij schrijft stukjes , vooral over zijn verblijf in een verzorgingshuis. Wat hij schrijft kan hij niet meer teruglezen, dus het moet in één keer goed zijn. “Hij moet alles in zijn hoofd rond hebben voor het op papier komt. Hij heeft zijn strategie: als hij zijn eerste zin opschrijft weet hij hoe zijn laatste zal eindigen. Zet, zet, mat. Hij heeft het brein van een schaker. En aangezien hij door geen tegenpartij onderbroken wordt is hij een schaker die wint.”    (Voorwoord ‘Slecht nieuws voor iedereen’  van Renate Rubinstein (een BN-vriendin van Donner))

De  stukjes  worden gepubliceerd in de NRC.  En later gebundeld in “Na mijn dood geschreven” (1986) en “Slecht nieuws voor iedereen” (1987). In 1987 krijgt hij daarvoor de Henriëtte Roland Holst-prijs.

Het moeizame werk eraan hield hem nog een poos overeind. Hij verdiende er geld mee, en waardering. Zonder dat had hij zijn zelfrespect geheel verloren en de brui aan het leven gegeven.

Soms lijkt hij iets menslievender te zijn geworden. Maar toch, ook vaak blijkt zijn venijnigheid nog lang niet  uitgedoofd.

BiJv.  in een stukje over Mulisch (2) (waar hij zijn hele leven op studeerde en over publiceerde om de meerduidigheid van diens werken te laten zien en verklaren) : “Er is zeker lef voor nodig om hier met meerduidigheid voor de dag te komen. Want hier wonen de Nederlanders, een hysterisch, door en door sentimenteel volkje, en is het CDA  de grootste partij. Tegenover elkaar maken zij zich verstaanbaar door middel van harde keelgeluiden, waarbij hun ideaal een kraakheldere volstrekt eenduidige taal is, want daarin kun je zo leuk schelden.”

Er zijn toen hij nog niet invalide was, nog wel meer boekjes van hem verschenen. Bijv. over het werk van Mulisch. O.a.  ‘Mulisch, naar ik veronderstel’ (1971) Dat moest ik natuurlijk hebben, hebben, hebben. Een boek van een bewonderde schaker/schrijver over een bewonderde auteur, over een bewonderd boek (‘Het stenen bruidsbed’-) dat voor mijn werk ook wel van belang was, en waar men best wat  extra uitleg van een insider bij kon gebruiken. Maar ik moet beschaamd toegeven dat ik het nooit uitgelezen heb. Ik begreep er te veel niet van. Hier en daar vond ik het acabadabra, waar ik niets mee opschoot.  Ja, ik was dus ook een lid van het hysterische , romantische volkje, dat niet van meerduidigheid houdt. Gelukkig was ik niet de enige. De recensies waren zeer matig.

Opvallend vind ik  dat  ondanks Donners ontelbare schimpscheuten op alles en iedereen, er toch nog  wel wat vrienden, kennissen, bewonderaars waren overgebleven die hem opzochten. “De schakers zijn heel goed voor mij”   Bij het verzorgingshuis kwamen geregeld o.a. Renate Rubinstein, Mulisch, Max Pam, Hans Ree, Orbaan, Sosonko, Timman, Withuis.   Hij overleed aldaar in 1988.

Tot slot enkele van zijn betere schaakpartijen. ‘Eindelijk’ zult u verzuchten. Er zijn heel veel mooie partijen te vinden van onze kampioen blunderaar. Evert Jan Straat verzamelde veel van zijn partijen in zijn leuke boekje  “ J.H.Donner grootmeester” (1993) . Daar vind je toch best veel verbazingwekkende schaakprestaties. Om maar wat te noemen: winstpartijen tegen Anthony Miles (1977), Timman (1973), Sosonko (1973), Spassky, in 1972 nog wereldkampioen, (1973), Hort  (1973), Ivkov (1972), Keene (1971), Larsen (1970), Smyslov , wereldkampioen 1958-59 (1967), FISCHER , wereldkampioen 1972-75,  (1962. Toegegeven: toen was Fischer pas 19 jaren oud) , en nog veel veel meer.

De opzienbarendste kan ik hier niet publiceren, omdat veel partijen van Donner zeer strategisch en subtiel zijn, vaak dus minder boeiend voor ons, eenvoudige amateurs, en dus ook wegens het grote aantal zetten niet handig in een ‘leefbaar diagram’ na te spelen. Maar wat u hierna aantreft zult u vast wel leuk vinden. Hoewel ik ze selecteerde op lengte, bekendheid en kracht van de tegenstander valt me achteraf nog iets op: Het lijkt of Donner op zijn best was tegen tegenstanders die een nogal agressieve stijl hadden. Die lopen dan met hun kop tegen de muur. Het valt ook op dat in de door mij gekozen winstpartijen toevallig Donner meestal zwart had. Hij was kennelijk het best als hij onder druk stond.

Spasski,  (1937- nu)  , wereldkampioen 1969-1972,  al grootmeester toen hij 18 was, speelde vaak heel scherpe openingen. Het enigszins verdachte Konigsgambiet bijvoorbeeld, ook tegen de sterkste grootmeesters uit zijn tijd. Ook in de volgende partij, Siciliaan-Scheveninger,  gaat hij vol in de aanval: Maar Donner blijft kalm en weerlegt de agressiviteit.

Spassky – Donner   1973

László Szabó 19171998 had ook een nogal agressieve stijl. In deze partij wordt het de vierpionnen-variant van het Konings-Indisch.  Euwe noemde ooit die vier pionnen “een kolos op slappe benen”. Maar dat bleek later een wat te gemakkelijke taxatie. Veel grootmeesters speelden het toch omdat het dan weliswaar misschien niet de sterkste voortzetting is tegen het KI, maar wel de agressiefste en de leukste. Vond ik ook. Dat zal Bert zich nog wel herinneren. Tenzij hij die herinneringen verdrongen heeft. Dat kan natuurlijk.

Szabo-Donner 1968

Unzicker.  (1925-2006)  “Zijn internationale carrière begon vlak na WOII en tot 1970 was hij de sterkste Duitse schaker. Hij werd tussen 1948 en 1965 zeven keer West-Duits kampioen en tussen 1950 en 1978 speelde Unzicker mee in twaalf Schaakolympiaden. In tien ervan speelde hij aan het eerste bord. In totaal speelde hij 386 keer voor het nationale team. Maar Wolfgang Unzicker werd nooit schaakprofessional; hij studeerde rechten en was in het burgerleven effectief rechter. Als schaker was hij een expert in de open openingen. Hij won ooit van Tal, van Keres, en Botwinnik. “  (Uit Wikipedia) Geen kleine jongen dus.   

Ook hier de Scheveninger van het Siciliaans. Kennelijk nogal populair toen. Ook hier een agressieve witspeler. Ook hier raakt Donner er niet van onder de indruk.

Commentaar destijds van Sosonko: “De variant die Donner in deze partij kiest, was aan het eind van de jaren vijftig begin jaren zestig in de mode. Ook Fischer speelde hem vaak. Later in onbruik geraakt. De witte aanval is te gevaarlijk. Unzicker speelt de opening solide, wacht een paar keer met het aktieve, voor zwart zeer gevaarlijke f4-f5 en doet deze zet pas na 15. b4 waarmee ook zijn koningsstelling is verzwakt.”

“Donner speelt zeer ondernemend (28 …  Td8)” Het slotaccoord (34 … Te4!) is niet moeilijk, maar mooi. Een zeer instructieve partij van Donner, een van de beste uit zijn oeuvre.”

Unzicker – Donner  1965

Larsen  (1935-2010)  In de jaren zestig was hij een sterke toernooispeler. Hij was  grootmeester. Larsen won zowel in 1960 als in 1961 het Hoogoventoernooi. Bekend om zijn creatieve en onorthodoxe stijl van spelen, was hij de eerste westerse speler die een serieuze uitdaging was voor de  toenmalige dominantie van de SovjetUnie in het schaken. 

In deze partij zien we Donner van het begin af aan in een agressieve en tactische rol.  Dat kan hij dus toch ook wel!

Donner-Larsen 1970

Hier wil ik het maar bij laten.

Met dank aan Evert Jan StraatAlexander Münninghof, en ….. Donner!

Helaas twee van hen hebben inmiddels het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Voor de schakers een verschrikkelijk verlies.

Ik hoop dat mijn dank ze toch in hun hogere sferen ter ore komt.

Eindcorrectie moet nog  plaatsvinden. Ziet u fouten, waarschuw me dan.