Ik zou uit Willy Hendriks “Move First, think later” nog wel vijf artikelen op uw wepsait kunnen publiceren. Maar dat doe ik maar niet. Aan een volledig overzicht van dit kostelijke boek kom Ik niet toe. Dat wordt te veel. Ik pluk er nog maar wat uit.
Het laatste onderwerp van onze eerste aflevering was zijn pleidooi voor “trial and error” tegenover het in de theorieboeken meer gebruikelijke “look and you will see”. Hiervan eerst nog maar een kostelijk voorbeeld:
Hendriks: “Het lijkt erop of we dicht bij “de kip of het ei” – kwestie zitten. Je kunt gemakkelijk de “trial and error”-methode afdoen als ‘blind in de duisternis rondtasten’. Maar dan kunnen we net zo goed lachen om de zoekende (look and you will see-) generaal, die de zwaktes analyseert in de opstelling van het vijandelijke leger, alleen maar om er tenslotte achter te komen dat hij zelf niet voldoende troepen meer heeft om ervan te profiteren.”
Onbewaakte stukken aangevallen door een dubbele aanval zijn een belangrijke zaak voor een ‘kijk en vind-strategie’. Maar het wordt lastiger als er nog andere tactische motieven zijn. Neem bijvoorbeeld ‘stukken op paardvorken-afstand’. Daar zijn er in dit diagram veel van. Daar een studie van maken, ze allemaal opzoeken, en krijg je zo een paard op de goede plek?”
Dat vindt Hendriks natuurlijk van niet.
“Als je gewoon je beide paarden in je voorstellingsvermogen zoveel mogelijk laat rondhopsen, heb je een realistischer route om niet te veel vorken te missen ….. ” en zo dus de winnende zet te vinden. Probeer het eens.
- Ph5! En opgegeven.
In hoofdstuk 3 “Recognizing the similar” hamert Hendriks verder op zijn aambeeld: Waarom zijn sommige zetten moeilijker te vinden dan andere? Omdat ze gewoon minder voorkomen! Je herkent ze dus niet! (Tot ze in eigen partij of die van anderen toch een keer bij je langs kwamen):
Hendriks stelde vast dat in het volgende diagram zijn leerlingen heel veel tijd nodig hadden om de winnende sterkste zet van wit te vinden, terwijl die toch echt niet zo moeilijk was:
Hij kan zelfs op verschillende momenten. Maar het is een beetje rare, want zeldzame zet. Probeer het eerst zelf!
(33. Dh1! Met mat in enkele zetten)
Ander voorbeeldje: Ook een rare, want zelden voorkomende aanvalszet van wit:
1.Lc8
In hoofdstuk 6 “Pattern-like knowledge” doet Willy Hendriks m.i. een logisch klein stapje terug: OK, het kan i.p.v. één eerder geziene zet ook wel een een combinatie van enkele zetten zijn die je ooit eerder hebt gezien. Een voorbeeld waar Willy Hendriks zijn standpunt mee wil verdedigen ontleent hij aan het Konings Indisch. Hij legde onderstaande stelling ook aan veelbelovende leerlingen voor en stelde vast dat degenen die de oplossing vonden, die ooit al eens eerder gezien hadden. Bijna alle overige leerlingen zagen het niet! Ik kan uit eigen ervaring zeggen dat ik dat kan beamen. Niet dat ‘veelbelovende’, maar wel het ‘ooit gezien, en nooit meer vergeten’. Lang geleden speelde ik zelf heel veel Konings-Indisch en zag bij mijn toenmalige (tijdelijke) club Caissa als toeschouwer bij een partij van Aad Laan hetzelfde gebeuren. Ik weet nu nog dat ik verbijsterd dacht: ‘Dat moet ik onthouden! Was ik nooit opgekomen!” Terwijl het eigenlijk best gemakkelijk te beredeneren valt! En inderdaad: nooit meer vergeten!
Ik weet niet zeker of zelfs Bert die zet ooit is tegengekomen in een van zijn 1010 KI-partijen.
Toch is dit een normale KI-stelling. Zwart zal gewoontegetrouw in ieder geval gaan kijken naar Pf6 en f4 of g5!
Maar de beste zet is hier het vreemde
12. ……. Lh6! Met op de achtergrond ….. Dh4!+
Als u nu dacht dat Hendriks met dit voorbeeldje ‘pattern–knowledge’ wat gas terugneemt van zijn ‘hops maar wat rond en dan herken je wel wat, als je het maar eerder hebt gezien’. Nee hoor hij herneemt zijn aanval op de geijkte denkbeelden van bekende schaakboeken waarmee hij ook uw schaak’wetten’ aanvalt: bijv. “een loperpaar is sterker dan L+P” en “als wit g4 speelt, blokkeer die agressie met g5” en “de beste reactie op een aanval op de vleugel is een tegenaanval in het centrum” . Dat is allemaal niet waar! Nou ja, is heel erg vaak niet waar.
Hij geeft voorbeelden van stellingen waarmee ‘aangetoond’ wordt dat die ‘wetten’ juist zijn. Maar geeft ook voorbeelden waaruit blijkt dat ze niet juist zijn!
En komt met getallen na onderzoek: hij selecteert bijv. 110 partijen uit een database waarin van een vleugelaanval gesproken kan worden en gaat na in hoeveel gevallen een tegenaanval in het centrum het beste idee zou zijn. In veel gevallen blijkt een centrum-tegenaanval helemaal niet mogelijk, in veel gevallen slecht, enz. Uiteindelijk stelt hij vast dat het in 10 partijen wellicht een optie was en in slechts 2 partijen de beste zet!! Dit als reden om alle schaakwaarheden te wantrouwen. Natuurlijk, voor ons eenvoudige amateurs, lijkt het een beetje houvast te geven , maar ,oppert Hendriks, “De amateur kent de regels, de schaakmeester kent de uitzonderingen”. En: “mijn voorbeelden laten zien hoe eenvoudig het is om een regel te geven of een principe, en er dan wat aardige voorbeelden bij te zoeken om het te bewijzen of te illustreren. Bijv. bij : “Wees voorzichtig met vrijpionnen” “Houd in toren-eindspelen je toren defensief” “Loop met je koning zo spoedig mogelijk het open veld in”.
Hij schokte me met een onderzoekje naar de kracht van het loperpaar, tegenover een paardenpaar. Iemand noemde mij wel eens een ‘loperpaarfetisjist’. Zonder Hendriks had ik wel geweten! Maar hij vermeldt een onderzoek van ene Watson op basis van 61000 partijen waaruit zou blijken dat slechts in 53% van de gevallen het loperpaar sterker was en dus in 47% het paardenpaar. Daar gaan mijn zeldzame zekerheden!
En Hendriks blijft om zich heen meppen. Schaakleraren hebben de neiging om uit verkeerde zetten van hun leerlingen algemene adviezen af te leiden. Vaak even onschuldig als nutteloos. En soms zelfs niet eens onschuldig:
[Uit een jeugdwereldkampioenschap. Volgens Hendriks heeft wit veel winnende zetten,]
De witspeelster vertelde Hendriks dat ze Dd6 gespeeld had, om “ het eenvoudig te houden”. Dat hadden haar coaches haar geadviseerd! Daar zijn schaaktrainers goed in: generaliseren, patronen zien.
Maar het is de vraag of je zo beter leert schaken. Hoe leer je koken? En hoe leer je het best je taal? Daar zijn veel opgeschreven regels voor : grammatica, spelling, vocabulaire. Maar zo gaat het niet. Als een kind voor het eerst naar school gaat, heeft hij al veel vaardigheid in zijn taal. Gewoon door anderen te horen praten, zelf te praten en dan gecorrigeerd te worden, en dat alles zonder expliciet regeltjes te leren.
Ooit zei Bert Kuijer mij dat hij het heel belangrijk vond om een plan te hebben. Je mocht wel slechter staan, als je maar wel een plan had. Dat was ik natuurlijk helemaal met hem eens! Maar ook daar denkt Hendriks genuanceerder over. Hij citeert Kotov die in een leerboek een partij analyseert van Karpov tegen Polugajevsky, en het lange-termijn- plan van Karpov bejubelt en ten voorbeeld stelt. En een partij Movsas Feigins tegen Salo Flohr. Hendriks reageert met tegen-analyses en stelt: ‘Het zal duidelijk zijn dat dit soort volgens Kotov verreikende plannenmakerij helemaal niet realistisch is! De eerste fase is al moeilijk genoeg en het is onzin om dan al te denken aan de volgende vijf fases.’ En “Ik weet zeker dat Flohr dat in het begin nog helemaal niet gepland had.” Achteraf is het gemakkelijk te bedenken en lijkt het misschien één groot plan te zijn geweest, en dat is natuurlijk lekker voor de schrijver van schaak-handboeken. Maar het bestaat gewoon helemaal niet.
Hij waarschuwt zelfs. Kijk uit dat je niet aan je plan blijft kleven! Zo gauw je een hapering ziet of een meer attractieve voortzetting, verander je plannen!!
Vaak is het helemaal niet nodig om een diep plan te bedenken:
ciocaltea- – Najdorf, 1974.
Ander voorbeeld van een één zet-plan:
Wits laatste zet was 13. a3 . Met de bedoeling om met b4 het paard van c5 te verdrijven naar een minder nuttig veld. Dat voorkomt zwart met 13 .. a4!! Einde plan.(Wit kan deze bekende manoeuvre in het KI voorkomen door eerst 13. b3! En pas daarna 14. a3 en daarna alsnog 15. b4 te spelen. Dat 13. b3 is ook een heel kort plannetje. Eerst dat maar, en daarna zien we wel weer verder.
(ES: Zelf wist ik dat van deze stelling al 50 jaar geleden (uit ‘De Losbladige’ van Euwe) maar kreeg maar een twee keer kans om het te toe te passen. Daar heeft Hendriks het niet over. Dat je wel heel verschrikkelijk veel hebt moeten zien langskomen om er als schaakamateur in je schaakbestaan van te kunnen profiteren. Je wordt vast wel sterker van zo’n kennismaking, alleen profiteer je er maar heel zelden van. Een schaakleraar zou eigenlijk eerst moeten onderzoeken welk zetten of combinatietjes van zetten heel vaak voorkomen. En die dan bij zijn leerlingen langs moeten laten komen.)
Nu terug naar Hendriks over ‘plannen maken’:
WH: “Ik kan me niet de laatste keer herinneren dat ik dacht: “Laat ons een plan maken” Ik ben niet bang voor het de zondige planloosheid waar Kotov tegen waarschuwt.”
Als grapje toont de schrijver aan het eind van het hoofdstuk “Big plan, small plan, or no plan at all” een stelling waarin het het beste is om niets te bedenken! Zeker geen echt plan:
Willy Hendriks-Kick Langeweg 1994
“Ik spendeerde nogal wat tijd hier. Zoekend naar mijn actieve mogelijkheden, Koning naar de a-pion. Koning naar g5 hopend op h5-h6. Koning naar f8 met de bedoeling Ta7. Maar zag dat dat alles te langzam was of onmogelijk! Dus gaf ik op! “ “Maar deze stelling is gewoon remise, als wit niets doet! Gewoon zijn koning tussen h2 en g2 heen en weer spelen! Dan kan hij niet verliezen! Amusant: Langeweg was helemaal niet verbaasd dat ik opgaf.“
Zo, ik stel inmiddels vast dat ik nog wel een aflevering nodig heb om wat aardige momenten uit het boek van Hendriks te destilleren, die ik u echt niet wil onthouden.
Tot de volgende keer dan maar. Waarschijnlijk hoeft u daar niet zo lang op te wachten als op bovenstaande, want de technische storing lijkt inmiddels opgeheven.
Eindcorrectie moet nog plaatsvinden.