Train uw voorstellingsvermogen! Zonder schaakprogramma of houtjes.
Tja, die vrijpion, is die nog te stoppen? Heeft wit nog wat? Erg lastig! Opgeven maar ! ?
Het bleek een lastige opgave. De analyse hieronder van Jos bij de reacties is juist. Na 1. g6+ is het na Kh6 en 2. Pf4+ wel duidelijk. De zwarte vrijpion gaat eraf en dan kan zwart niet meer winnen. Maar na 1. …. Kh8? Paul en Stefan kwamen er niet uit. Ik zag het zelf ook niet. Jos en Kees en Gerrit zagen het wel. Ook met een Dame meer kan zwart geen mat geven. De witte koning duikt daarvoor weg. Je komt met zwart niet verder dan schaakjes geven. Volgens Komodo 14 kan het zwart niet lukken roet in het eten te gooien. Ik neem maar aan dat dat juist is.
Wie gaat er winnen? Wel even van belang wie aan zet is!!
Kreeg perfekte antwoorden van Kees Kerkdijk, Gerrit v.Dok , en ….. Stefan Vink. Dank!
Inderdaad: als wit aan zet is, gaat zwart mat en als zwart aan zet is gaat wit mat! Leuk toch. Maar dit probleem heb ik dan ook overgenomen uit The ‘Joys of Chess’. Dat staat bomvol grappige dingen. Zie mijn “Uit de kast gekomen”, 9.
Na mijn wat uit de hand gelopen publicatie over ‘First move, think later’ terug naar mijn plan om wat te schrijven over zo’n schaakboek waar je in moet grasduinen. Voor het slapen gaan. Het is van 2011. Ik heb toen waarschijnlijk niet alle 430 bladzijden gelezen. “The Joys of Chess” van Christian Hesse. Een zeer begaafde Duitser. Schaken is slechts een hobby van hem, net als literatuur en boksen en fitness. Maar van beroep is hij hoogleraar wiskunde, in de USA en in Duitsland. Ik vraag me af hoe die man de tijd vond om zulke dikke boeken over schaken te schrijven. Met een stortvloed aan passende voorbeelden.
Het voorwoord werd geschreven door niemand minder dan Viswanathan Anand. “ It is a rich compendium of spectacular highlights and defining moments from chesshistory: fantastic moves, beautiful combinations, historic blunders, captivating stories and all this embedded into a plenitude of quick-witted ideas and contemplations as food for thouht .”
Heel veel enthousiaste recensies. Maar ook één negatieve. Hesse zou veel van dat materiaal ook weer van anderen hebben overgenomen. Soms zonder bronvermelding, soms uit de tweede hand. Aldus ene Thomas Winter. Die mijnheer lijkt mij een beetje een jaloerse betweterige zuurpruim . Hoe kom je anders aan zo’n enorme hoeveelheid prachtige voorbeelden? Zonder ieder gebruik van voorgangers krijg je zo’n boek in een heel mensenleven nog niet bij elkaar. Zijn gemopper heeft in ieder geval mijn plezier niet kunnen bederven. En bovendien: wat doe ik zelf anders in uw stukjes ‘Uit de kast’ dan profiteren van wat anderen uitzochten?
Even hieronder wat grasduinen, wat voorbeelden uit de eerste hoofdstukjes.
In “Some history” wat oergeschiedenis van het spel (iets andere stukken en regels, voorbeelden van potjes schaak vanaf ong. 1000 na Christus ), maar mijn interesse werd vooral gewekt door een lijst met alle sterkste schakers vanaf 1970 tot 2011. Elk jaar de sterkste vijf, qua elo. Bijna alle daarin genoemde spelers herinner ik me nog. Je volgde hun verrichtingen, en velen heb ik ook zien spelen, omdat ik vanaf ong. 1955 als toeschouwer geregeld toernooien bezocht. Sterke schakers die fraaie partijen speelden maar dan ineens of geleidelijk van het toneel verdwenen. Namen die voor mij een magische klank behielden: bijv. Fischer, Spassky, Larsen, Tal, Polugajevsky, Shirov, enz. enz. Velen leven zelfs niet meer. Heel erg. En pijnlijk. Ben ik al zo oud?
In “Fate” voorbeelden van missers die een “catastrofe” veroorzaakten. Bijv. Wat Hesse noemt “mijn kandidaat voor de meest gedenkwaardige en meest fatale vergissing uit de hele schaakhistorie”
35. Te1xd1
Karpov stond in de match om het wereldkampioenschap 1984 op voorsprong, en niet zo’n beetje. Het stond 5-1 !!! Hij zou de match reglementair gewonnen hebben bij 6-1. Hij stond in de diagram stelling alweer op winst. Maar hij vergiste zich en het werd remise. Hierna stortte hij in. Kasparov kwam terug tot 5-3. Vooral door een eindeloze rij remises werd het een martelgang waar geen einde aan leek te komen ! (Er was geen maximum aan het aantal partijen afgesproken.) Na partij 48 was Karpov 10 kg afgevallen, maar Kasparov leek in blakende conditie. De president van de wereldbond gelastte de match af, “in het belang van de gezondheid van beide spelers”. En een nieuwe match voor het volgende jaar werd geconcipieerd. Waarschijnlijk was het een poging om te voorkomen dat Kasparov wereldkamioen zou worden. ( Kasparov was niet zo’n overtuigde communist als Karpov.) Het hielp niet. De nieuwe match in 1985 over 24 partijen met als uitgangsstand 0-0 (!!!) werd overtuigend gewonnen door Kasparov.
Als Karpov in de diagramstelling niet werktuigelijk geslagen had op d1 , maar 33 a5-a6 had gespeeld zou hij het eindspel gewonnen hebben (daar waren alle experts het over eens) en zou hij wereldkampioen gebleven zijn. Hij won nu de titel nooit meer terug. Hieronder bij de sterkste voortzettingen voor zwart.
Karpov – Kasparov 1984
In “History repeats itself” betoogt Hesse dat we meestal ten onrechte denken dat het aantal mogelijkheden van het schaakspel zo oneindig is dat je dezelfde stelling zelden of nooit nog eens tegenkomt. Hij geeft frappante voordbeelden dat dat wel gebeurde:
En niet bij de eerste de beste. Bekijk (en probeer de combinatie te onthouden) :
1928 Euwe (wereldkampioen in 1935) tegen Rubinstein (kampioen van Rusland in 1907)
Bijzonder is de herhaling van zo’n stelling zowiezo, maar extra bijzonder als het bij dezelfde schaker nog een keer gebeurt.
Aljechin – Rubinstein 1930
Wat mij ook wel boeide was een hoofdstukje “About the opening”
Als wetenschapper is Hesse erg geïnteresseerd in getallen en statistieken . Hij onderzocht in een database met 3 miljoen partijen de populariteit en de effectiviteit van de als eerste zet mogelijke zetten van het schaakspel. Elke clubspeler heeft zich wel eens afgevraagd of hij niet eens een andere openingzet zou moeten kiezen. Vooral als hij weer eens smadelijk heeft verloren, of alweer niet verder wist te komen dan een saaie remise. Beginners vragen zich veelal af wat de beste zet 1 is : e2-e4 of d2-d4? Enigszins gevorderden gaan zich afvragen of ze niet eens moeten gaan kijken naar 1. Pf3 (Bert) of c2-c4 (Martin, Frank). Mensen die de openingentheorie inmiddels helemaal zat zijn, gaan bijv. kijken naar 1. b2-b4 (Gerrit?) (of als ze ook nog een beetje getikt zijn, op zet twee naar de Blackmar-Diemer!). Zelf heb ik al vroeg 1. e4 afgezworen. Ik vond de enorme berg theorie die daaraan te pas kwam te groot, en vooral te moeilijk om te onthouden. Want over het geheel genomen meer combinatoir, minder strategisch. En mijn geheugen was/is bepaald niet mijn sterkste punt. Bovendien had ik de indruk dat meer schakers verstand hadden van en ervaring met de “open en half-openspelen”, dan van en met de “gesloten, of half-gesloten” spelen. Beter om die ervaring enigszins te omzeilen?
Hesse stelt vast na bestuderen van de getallen:
1. e4 wordt in 50,3 % van de partijen gespeeld. In 53,7 % van die partijen wint wit. En 27 % van die partijen eindigt in remise.
1. d4 wordt in 31,8 % van de partijen gespeeld. In 55.1 % van die partijen wint wit. En 31 % van die partijen eindigt in remise.
Kleine verschillen dus. Maar geen resultaat om alsnog spijt te krijgen van mijn d4-voorliefde.
Voor andere clubleden nog enkele:
1.Pf3 gespeeld in 7,5 % , met wit gewonnen in 55,2 %, in 34% remise.
1.c4 gespeeld in 7,1 %, met wit gewonnen in 54,7 %, in 32 % remise.
1.b4 gespeeld in 0.5 %, met wit gewonnen in 50,8 %, in 21 % remise.
Andere beginzetten dan deze heb ik op onze clubavonden niet waargenomen. (of niet onthouden)
Hesse concludeert dat de enige reden dat 1.e4 het statistisch wat minder doet dan 1.d4, gelegen is het zwarte succes met de Siciliaan, als wapen voor de counter-attack.
Bij de favorieten voor zwart stelt de onderzoeker vast:
1. De Siciliaanse Najdorf (5. ….a6), 2. De Siciliaanse Draak (5. …g6) 3. Klassiek Siciliaans (5. …Pc6) 4. De Svesnikov Siciliaan (5. … e5)
Pas daarna komen het Spaans, en het Konings-Indisch.
Wat het succes betreft:
De meest succesvolle openingen voor wit zijn: het Damegambiet (1.d4 d5 2.c4) en het Engels (1.c4).
Tot mijn verrassing wordt vastgesteld dat de meest succesvolle openingen voor zwart zijn:
Het Nimzo-Indisch (1. d4 e6 2. c4 Pf6) en …… de Pirc ( 1. e4 d6 en later g6) !? Een opening die ik zelf een flink aantal jaren heb gespeeld, maar heb afgezworen, na teleurstellende resultaten. Eigenlijk moet je dat nooit doen. Gewoon blijven spelen, dan ontdek je ooit hoe het beter kan. Je leert vooral van nederlagen. Toch? Misschien wordt het betere resultaat van de Pirc geboekt omdat de database van Hesse niet verder gaat dan 2011? Je ziet die opening vandaag de dag zelden meer. Misschien is hij na 2011 ‘weerlegd’? Op clubniveau had ik zelf toen al ontdekt dat te veel amateurs inmiddels wisten dat je ertegen lang kan rocheren en met g4 en h4 en Tdg1 de zwarte koningsstelling aanvallen. Niet echt lollig voor zwart, vond ik.
Verder noemt Hesse de slechtste opening voor wit 1. f4
En de opening met de meeste remises: De Bogoljubov- variant. (1. d4 Pf6 2. c4 e6 3. Pf3, Lb4+) en de Grünfeld (1. d4 Pf6 2. c4 g6 3.Pc3 d5!)
Enfin. Wel leuk als je je een heel leven toch een beetje met openingen-theorie hebt beziggehouden. Voor de theorie-ontkenners in ons schaakclubje is dit hoofdstukje natuurlijk minder interessant.
(Voorlopig) Tenslotte:
Leuke verhaaltjes in “Time and time forfaits”:
Zoals in het leven in het algemeen is tijd een belangrijke factor in schaak. Dat was niet altijd zo. De regel dat overschrijden van de tijdslimiet een nederlaag betekent bestaat pas ongeveer 100 jaar. Staunton (1810- 1874, waarschijnlijk destijds de sterkste schaakspeler van de wereld) was van mening dat overschrijden van de tijdslimiet een geldboete zou moeten betekenen. Maar weldra bleek dat er spelers waren die zulke hoge boetes opbouwden dat ze ze niet meer konden betalen. Dat was een tikkie onpraktisch.
Er zijn heel wat partijen geweest waarin die tijdnood een beslissende rol speelde. Hesse geeft o.a. het voorbeeld van Larsen- Georghiu 1970 waarin de zwartspeler, na eerdere talloze nederlagen tegen de sterke Deen (zijn ‘Angstgegner’) eindelijk eens totaal gewonnen staat (een stuk voor) maar als hij dan zijn arm uitstrekt om de beslissende zet te doen, begint die arm zo te schudden dat hij het stuk niet naar het goede veld zetten kan. Terwijl hij probeerde genoeg wilskracht te verzamelen om dit vreemde verschijnsel de baas te worden, ging hij door zijn klok !!
Ander voorbeeld:
Spasski-Hort 1977
Spasski was in 1972 zijn wereldtitel kwijt geraakt aan Robert Fischer. Maar in 1977 kwam hij er weer dicht bij. Hij won in de kwartfinale tegen Hort en in de halve finale tegen Portisch, maar verloor de finale van de kandidatenmatches tegen Kortsnoj. Die partij tegen Hort in de kwartfinale verliep tragisch Vlastimil Hort was nog nooit zo ver gekomen. Hij stond bij zet 35 op winst! Klaar voor de halve finale! Maar zijn brein weigerde zijn hand het bevel te geven voor de winnende zet. Hij aarzelde lang, en toen …. viel zijn vlag. De gebeurtenis zou Hort diep psychologisch verwond hebben. Hij zei later zelf: “Het was de zwartste dag van mijn leven”
(Zelf heb ik mooie herinneringen aan die Tsjech, uit de tijd dat hij ook in Nederland commentaar bij toernooipartijen verzorgde. Aan zijn snor, zijn humor, en zijn typisch Tsjechische Engels: “toe bie toe or not toe bie toe, zets ze kwezjon.” Natuurlijk kocht ik ook zijn boekje. Misschien iets voor “Uit de kast gekomen”?)
Ik weet dat het schaakprobleem hieronder voor veel van onze sterkste schakers te simpel is. Ik kwam het zelf deze week tegen in een van mijn digitale partijen. Ik denk dat voor enkelen van onze club het toch wel nog even zoeken is. En het is een prachtige combinatie. Iedereen hoort te weten hoe het moet, maar je treft het bijna in je hele leven nooit echt zelf aan. Een feest als het wel gebeurt! Wit is aan zet.
Ik kreeg de goede antwoorden van Gerrit, Kees K. en Martin.
Natuurlijk een stikmat ! Eenvoudig, maar mooi!
Kees Kerkdijk merkte op dat het er iets anders uitziet dan meestal. Meestal 2 pionnen voor de koning en nu een loper en een pion. Dat was ook de reden dat ik al voor ik Pg5 speelde even goed moest kijken. Klopt dit wel?
Kees vraagt zich af of dit een wilde partij was. Nee hoor, dat valt wel mee.. Mijn tegenstander zat wegens te weinig kennis van zaken een Wolga- (Benkö) gambiet te verprutsen. In plaats van de gewenste ontwikkelings-compensatie kreeg hij een ontwikkelings-achterstand. Het speelde voor wit als vanzelf.