Wit dreigt nogal wat. Iets met slaan op f6! Is daar nog iets aan te doen? Niet heel moeilijk, maar ik ben pas tevreden met een variant met vier zetten!
Goede oplossingen kwamen binnen van Frank, Kees, Martin en Gerrit.
Het beginidee was niet moeilijk, maar om zonder bord of computerprograma het slot te zien is niet voor iedereen weggelegd. Het kan voor velen net ‘achter de horizon’ liggen.
Bij het schrijven van ‘Uit de kast gekomen’, deel 10 kwam ik in ‘The Joys of chess’ een partij van Hans Bouwmeester tegen. En een aantal partijen van Michail Tal. Ik herinnerde me ineens een boek van de eerste over de tweede. Dat had ik toch! Dat was misschien wel wat voor ‘Uit de kast gekomen, deel 11’. Even zoeken. Even beter zoeken. Nog maar even heel goed zoeken. Jasses. Dus dat is weer zo’n voorbeeld van een boek dat je hebt afgedankt wegens ruimtegebrek -want toch nooit meer nodig – en ja hoor, juist dat dan toch weer nuttig. Een gemis dus. Wat alsmaar sterker gaat knagen. Daarom, en mede uit ergernis over eigen domheid, zoeken bij tweedehands. Zal je altijd zien, nergens meer te koop.
Maar dan ontdek je per ongeluk een internet-adres met heel veel 2e hands schaakboeken !, WWW.SCHAAKBOEK.NL Nooit eerder aangetroffen. Die heeft veel, en ja zelfs dit betreurde, zeldzaam geworden , prachtwerkje van Hans Bouwmeester. Voor een redelijk prijsje. Overzichtelijke site. Betaling en levering verlopen geolied. Onthouden mensen , dit adres !! Poes op schoot, ik heb het fraais weer in mijn handen. Poes begint te snorren van genoegen. Ik ook!
Ik vond kort geleden ook een wat oudere aflevering van Han Ligterink over een toen verschenen autobiografie van Tal. Ligterink schreef dat hij destijds, toen hij nog jong was, het boekje van Bouwmeester had verslonden en dat voor hem als jong beginnend schaker, die Tal een bewonderde grote held was. Hoe oud was hij toen, dat moet ik even nagaan. Tal’s toptijd was van 1956 tot 1960. In vier jaar tijd veranderde hij van nog nauwelijks bekend schaker tot wereldkampioen. Daarna was hij natuurlijk wel nog heel sterk in toernooien, maar Botwinnik pakte de wereldtitel in 1961 weer terug. Ligterink is van 1950. En dan vind ik een interview met Ligterink in de Volkskrant waarin hij opnieuw vertelt dat hij Tal bewonderde, met daarin een schitterend foto van hemzelf als 16-jarige jongen die een beëindigd partijtje van zichzelf zit te analyseren. Kennelijk wel interessant, want er staat naast hem een oudere mijnheer belangstellend mee te kijken. Verrek, is dat niet …. ? Jawel hoor, dat is ….. Michael Tal !! Himself! Nu begrijp ik ook waarom die jongen zo zit te glunderen. Sorry hoor, maar die foto moet ik maar even voor u afdrukken.
(Ik wil er best wel toestemming voor vragen, eventueel rechten voor betalen, maar er staat meestal in de krant onder de foto bij wie ik dat moet doen. Nu niet Dus voorlopig toch maar zo, op hoop van zegen.)
Zelf begon ik wat serieuzer met schaken toen ik 18 was, in 1954. Werd toen lid van een schaakvereniging. Dus ik heb de opkomst van Tal volledig bewust meebeleefd. Volgde hem in de krant, schaakbladen, en in ‘De losbladige schaakberichten’. Soms was hij bij een toernooi in Nederland. Daar moest je dan heen! Spectaculair schaak. Heel veel offers! Bouwmeester schrijft: “ Het is echter niet enkel de snelheid geweest, die de internationale schaakwereld zo heeft geïmponeerd, het was voornamelijk Tal’s wijze van spelen: gedurfd, complicaties scheppend, agressief en bruisend van energie. Er waaide plotseling een krachtige frisse wind door de schaakwereld ….. “
Schaakmeester Bouwmeester was er voor de schaakkennis en de medeauteur van dit boek Withuis voor de taal en het zoekwerk. Wie was die Withuis? Die organiseerde schaaktoernooien, en schreef erover. En kende de hele schaakwereld. En die kende hem. Hij was geestig. En actief, en leek kontaktfreudig. Ik zie hem nog voor me. Ik zag hem bezig bij toernooien. Ik heb zelfs een keer voor zijn deur in de Witte de Withstraat gestaan, want ik moest hem iets brengen voor iemand. Weet niet meer wat en voor wie. Ik hoopte even bij die nationale bekendheid binnen te mogen komen. Maar dat zat er niet in. Niet lang geleden las ik het boek ‘Raadselvader’ van de succesvolle schrijfster Jolande Withuis over haar vader en over haar moeilijke jeugd in het zwaar communistische gezin. (Het duurde wel even voor ze daar psychisch van hersteld was.) Vader was journalist bij De Waarheid. Altijd dreiging voor communisten op de achtergrond. Zeker na de neergeslagen Hongaarse opstand tegen het communistisch bewind. Bij Withuis lieten ze niemand binnen. Communisten werden toen fysiek bedreigd. Het raadsel Withuis: populair in schakerskringen, maar thuis een ingewikkelde veeleisende man en vader.
Het boek ‘Michael Tal’ (1961) beschrijft vooral de vier jaren van de pijlsnelle opkomst tot zijn wereldkampioenschap van 1960. Nou ja …. beschrijft? Het zijn vooral partijen, met gedegen analyses. En een beetje commentaar. Analyses zonder hulp van computers. Prof mr dr K moest nog geboren worden. Wel leuk om nu met diens hulp te kunnen zien wat er van die analyses vandaagdedag nog klopt. Ik kies er een aantal partijen en stellingen uit die laten zien waarom die Tal zo bewonderd werd in zijn tijd. Ik hoop zo ook te ontdekken of het klopt wat ze zeggen. Dat zijn fabuleuze offers vaak niet correct waren, maar dat niemand tegen zijn blufschaak opgewassen was.
Tal werd geboren in Riga op 9 november 1936. 2 dagen ouder dan ik. Hij leerde schaken van een neefje toen hij negen was. Toen hij twaalf was werd hij lid van een jeugdschaakclub, geleid door een toen beroemde schaker : Alexander Koblents, die een flinke rij zeer gewaardeerde schaakboeken schreef. Die zag snel het talent van die jongen en ontfermde zich over hem. Toen Tal 24 was, was hij wereldkampioen! (Toen hij in 1960 die match om het wereldkampioenschap speelde, was Koblents nog zijn secondant.)
Wat veelzeggende voorbeelden van zijn weg naar de hoogste trede:
Toen hij 18 was kreeg hij de schaakmeester-titel. Weliswaar nog alleen de Russische, maar toch. Uit die periode een stelling tegen schaakmeester Saigin. Duidelijk dat de troef van het aanstormend talent is : combinatoir vermogen. Ook hier al duidelijk dat de analyses gaatjes kunnen vertonen die met het huidige digitale rekentuig niet gemaakt zouden zijn. Ik moet trouwens zeggen dat het aantal analyse-onnauwkeurigheden me erg meeviel. Ik vermoed dat Bouwmeester die veel mensen kende, daartoe meer hulptroepen inschakelde. Wellicht zelfs Dr Max Euwe, met wie hij een poos samenwerkte voor De LosbladigeSchaakberichten!
In het Kampioenschap Rusland 1956 mocht de 19-jarige Tal meedoen. Daar ontmoet hij de toenmaals allergrootsten van de toen superieure Russische schaakwereld. Zijn 6e plaats (van de 18 !) lijkt nog bescheiden, maar was toch een sensatie! Hij liet veel toppers toen al achter zich!
En hier al zijn later algemene patroon: vaak in een later deel van de partij, ook als hij wat minder staat, de tegenstander dol draaien met combinatoire wendingen. Aldus hieronder tegen Tolusj.
Met hier en daar een zwak plekje in de analyse van het boek. Maar geen wonder dat ook grote jongens als Bouwmeester c.s. er zonder computer niet altijd goed uitkomen.
Ik 1957 is hij alweer verder. Hij wordt dan wel kampioen van Rusland waarbij hij notabene mensen als Bronstein, Keres, Spasski, Petrosian,Taimanov achter zich laat!
Eén voorbeeldje van hoe dat ging. Alweer tegen Tolusj. Diens spel ligt hem zeker erg goed. Ik denk omdat Tolusj zelf ook een nogal aanvallende stijl had. Niet zo gauw terugtrekken in zijn defensie. Dus net als bij voetbal, dan komen er openingen in je verdediging. En de beste aanvaller wint dan. Wie is die grootmeester Tolusj? Niet de eerste de beste. Hij was de trainer van Spasski en later diens secondant bij de match om het wereldkampioenschap, en trainer van Keres. (Ook Spasski had een aanvallende stijl. Ik herinner me dat hij bijvoorbeeld vaak Koningsgambiet speelde)
Ik adviseer u om echt dit diagram volledig mee te spelen, want het is allemaal een feest voor het oog!
Twee keer kampioen van Rusland. Nu nog internationaal meetellen. Dat gebeurt in 1958! Hij is dan 22 lentes oud. Hij heeft zich geplaatst voor het interzonetoernooi. De zes bovensten van 21 deelnemers plaatsen zich voor het ‘kandidatentoernooi’. De winnaar mag de wereldkampioen (Botwinnik, vanaf 1946, vrijwel onafgebroken) uitdagen. Talj hoeft dus het toernooi niet te winnen. Lijkt ook niet zo simpel, want wat daar allemaal aan meedoet ….. ! Ook Gligoric, Benkö, Petrosian, Averbach, Bobby Fischer!, OIafson, Bronstein, Larsen, Szabo. Om eens wat te noemen. Vandaagdedag zouden een Giri, een Carlsen het af en toe maar eens even rustig aandoen en tevreden zijn met een tactische remise. Een toernooi waarin je 20 partijen moet spelen is wel heel erg vermoeiend! Zo niet het jonge talent Talj. Hij blijft zijn stijl trouw, en speelt vechtschaak! Ook in dit gezelschap neemt hij risico’s, en wint veel! Met 1 nederlaag, 8 overwinningen en 11 remises wordt hij toch eerste!
Hieronder een voorbeeld van zo’n offer dat eigenlijk niet voldoende zou moeten zijn. Filip staat beter, maar doordat de toestand ingewikkelder wordt, raakt hij in tijdnood en later mist hij de kans om minstens remise te bereiken. (Het is ook een voorbeeld dat de analyse van HB niet helemaal correct is, maar daar zal ik u verder niet mee lastig vallen). Die grootmeester Dr Filip (1929-2009) was ook best een geduchte tegenstander. Die het zelf diverse keren bracht tot en met een Kandidatentoernooi. Maar ook hij legt het lootje tegen Talj’s strategie om de stelling ingewikkeld te maken, vaak in een later stadium, desnoods niet helemaal correct.
In 1954 vond de Schaakolympiade plaats in Amsterdam. Alle schaaklanden vertegenwoordigd met teams van 4 spelers. Ik had net zelf het schaken serieus opgepakt en het gebeurde in de Apollohal. Eén straat verder woonde ik. Dus daar naartoe! Het was het eerste toernooi waar ik als bezoeker binnenstapte. Dat werd ook een hobby. Helaas fotografeerde ik in 1954 nog niet. Wat zou het leuk zijn om daarvan oude foto’s te publiceren. Ik zie nog voor me hoe het team van Rusland speelde tegen Nederland. Zeker weet ik dat Donner, Prins, Euwe meededen. Maar was de vierde Bouwmeester, of Haje Kramer? En voor Rusland waren dat Botwinnik, Keres, Kotov, en … ? Het werd een sensatie! Rusland was in die tijd onverslaanbaar, en won deze Olympiade dan ook! Maar tegen Nederland werd het 2-2. Nederland werd uiteindelijk 8e. Keres werd aan het vierde bord van de USSR topscorer van het hele toernooi. Hij scoorde 13,5 uit 14 !
Bij de Schaakolympiade van München zat voor de USSR Talj aan het vierde bord, als eerste reserve. Hij was een sensatie. Bouwmeester schrijft: “Zijn gemiddelde bedenktijd per partij was 20 minuten” “Hij was overal in de speelzaal, volgde elke opening, noteerde, analyseerde, discussieerde, deed vlug een zet aan het eigen bord om spoedig naar opwindende stellingen te snellen en won, won, won, tot een totaal van 13,5 uit 15 “ .
Dat ging vaak weer ‘van dik hout zaagt men planken’:
Ik ben nu over de helft van het boek. Volgende keer de rest!
Ik denk dat de partijtjes die ik koos vooral op tactisch terrein zeer leerzaam zijn.
En leuk!
Blijf gezond.
Ik doe mijn best. Ik heb de eerste vaccinatie erin zitten. Maar twijfel eraan of dat nu de mogelijkheid creëert om weer ooit op een schaakavondje van u te mogen genieten. Maar wie weet!
Nog een beetje verder grasduinen in dit rijke boek. Ik pak er maar wat uit wat ik zelf wel interessant of grappig vond. Zo bijvoorbeeld het hoofdstukje ‘Selfmate activists’. Hij geeft hier een aantal parti jen van schakers die zichzelf heel ingenieus de das om deden (‘zelfmat’ noemt hij dat). Bijvoorbeeld een stelling van een oude partij van Hans Bouwmeester (nu 91 jaren jong).
Waarom ik dat ook leuk vind? Even een persoonlijk intermezzootje: Bouwmeester was voor Nederland een belangrijke schaker. In 1954 won hij samen met Pirc het Hoogoventoernooi. In 1967 samen met Hans Ree het Nederlands kampioenschap. Hij speelde 8x in het Nederlands Olympiade- team, meestal aan het 3e bord, met hoge score. Was later vaak bondscoach van het Nederlandse schaakteam. Schreef ontelbare schaakboeken . Heel veel ervan verschenen als Prisma-pocket en waren dus goedkoop (voor schaakboeken heel bijzonder voor die tijd) , ook voor arme studenten en scholieren die serieus aan een schaakhobby waren begonnen. Voor mij dus. Hij schreef ook een boek over de schaaksensatie Talj. Dat staat ook bij mij nog steeds op de plank. (Misschien ook nog eens iets voor de onderhavige rubriek van uw website.) Ik had grote bewondering voor Bouwmeester. Hij was geen professional. Hij was maar een amateur. Maar gevreesd om zijn aanvalskwaliteiten. Hij was van beroep wiskundeleraar. Mijn schoonzus kreeg nog les van hem, en vertelde dat hij ook veel literaire belangstelling had. Hij las haar klas voor uit Willem Elschot. En hij kon ook mooi piano spelen. Ik herinner me dat ik als twintigjarige eens twee volle dagen had zitten analyseren (computers bestonden toen nog niet) op een toen ook bij de echte schakers eventjes zeer populaire variant van een siciliaans jachtspel, en dat ik toen voor zwart tenslotte een prachtige beslissende aanvalscombinatie had ontdekt, die alle schaakmeesters tot dan toe over het hoofd hadden gezien. Ik zat dat trots een bevriende schaakjongere – we waren als toeschouwers bij een schaaktoernooi in de Amsterdamse Apollohal- op een beschikbaar gekomen schaakbord te demonstreren. Die was zeer onder de indruk. Terecht natuurlijk. Toen kwam Hans Bouwmeester langs. Mijn schaakmakker was wat brutaler dan ik en riep “mijnheer Bouwmeester we willen u wat laten zien!” Hij was een aardige man, en kwam bij ons zitten. Ik liet de vruchten van mijn dagenlange analyses langskomen. Ja, dat was (nog) geen theorie, die vertakking stond zelfs nog niet in de Losbladige Schaakberichten van Euwe. Dus hij nam er even een minuutje voor. Daarna stelde hij : ja, zou wel grappig zijn voor zwart, maar de 2e zet van wit is in je variant natuurlijk niet goed. Je moet daar met wit eerst f4 spelen. Wat bleek? Niks aanval meer. Niks verstopte matvarianten … Zeer zeer ontluisterend, werk van twee dagen, prachtige lange zettenreeksen, in 1 minuut door Bouwmeester vergruizeld. Het had niet veel gescheeld of ik was toen direct met schaken gestopt.
Maar leuk om in het boek van Hesse een partijtje van Bouwmeester tegen te komen. Zwart geeft een zelfmat!
Hesse geeft een aantal andere mooie voorbeelden van zelfmat , met voorbeelden van toch echt wel grote jongens bijv. Short tegen Beljavski, maar ik kan niet alles laten zien. Mijn mogelijkheden zijn door de website beperkt, en uw concentratievermogen is ook niet onbegrensd, Daarom kan ik u ook niet plezieren met al die voorbeelden uit al die hoofdstukjes met spannende titels als “The impossible”, “Provocation,”Strong vibrations”, “The spitecheck”, “The rules of chess in 1560”, “A tactical offer of a draw”, “Death at the board”, “Briljant bad moves”, etc, etc. Alles opgesierd met mooie stellingen en partijen .
Maar iets moet nog wel even kunnen. In “Chess and psychology” geeft hij voorbeelden van pogingen de tegenstander op het verkeerde been te zetten door onverwachte zetten te spelen, pogingen om te profiteren van kennis van de speelstijl van je tegenstander. Bijv. de zet die Kortchnoi speelde in de halve finale van het kandidatentoernooi voor het WK van 1971 tegen Geller, in de volgende stelling
Hesse stelt dat een defensieve zet als 22. …Pf8 nodig is. Maar dat zou Geller de mogelijkheid gegeven hebben zijn positie positioneel te versterken, wat Geller zeker zou prefereren. Geller was een briljante positionele speler. Kortsnoi vertelde later dat hij bij de voorbereiding al had bedacht dat hij Geller nooit positioneel zou kunnen overspelen, dat hij dus tactische en onduidelijke stellingen zou moeten zoeken. Die tactiek bleek tenslotte succesvol. Ook in de diagramstelling, waarin Kortsnoi 22. …. h5 speelt, waarmee hij zijn eigen koningsstelling verzwakt, maar wel verwarring bewerkstelligt en complicaties teweegbrengt. Na 23. Te4 g6 wordt de stelling explosief en dreigt een gevaarlijk wit aanvalsoffer met Lxh5. Geller ging hier heel lang denken om dat offer te doorgronden, dorst het niet aan, en verkoos in overeenstemming met zijn speelstijl een positionele aanpak. Maar nu waarschijnlijk niet de beste. Hij had moeten offeren! Uiteindelijk verloor hij deze partij en ook de match.
Geller – Kortchnoi, Kandidaats 1971
Een schaker die kans zag zijn kwaliteiten als psychologische oorlog-voerder zo goed te benutten dat hij mede daardoor wereldkampioen werd, was Mihail Talj. Hij was berucht om zijn geniale offers, de doordringende manier waarop hij zijn tegenstanders aankeek, en zijn ook anderszins tegenstanders uit hun concentratie halende gedrag. Die offers bleken later wel geniaal maar ook geregeld niet correct! Maar zijn tegenstanders werden er zo door van de wijs gebracht dat ze de weerlegging achter het bord niet konden vinden. En dat lot trof zelfs de allergrootsten. Hesse geeft 2 voorbeelden van Talj. Een partij tegen niemand minder dan wereldkampioen Botwinnik, die zo een partij verloor wat hem zelden overkwam, (6e partij Match WK 1960) Na een erg provocerendse zet 1….Pf4!!
Botwinnik – Talj game 6, WK 1960
En een stelling uit Bobby Fischer (toen 16 jaar, maar dan al grootmeester en kampioen van de VS)) tegen Talj (1959)
Fischer speelde hier 22. Dc6. Talj zelf concludeerde later dat hij na Tae1 verloren zou hebben. Maar aan Dc6 ging ook wat psychologie vooraf. Talj zelf schreef later : “In onze partij schreef Fischer ,voordat hij een zet deed, op zijn notatieformulier 22. Tae1. Toen, een beetje vreemd, schoof hij het formulier naar me toe om dat te laten zien. Ik dacht: Hoe moet ik daar nu op reageren? Afkeurend kijken dat was onmogelijk, als ik zou glimlachen zou dat als tricky kunnen worden opgevat. Dus ik stond maar op en ging wat rondlopen. Ik ontmoette Petrosian en maakte een grapje. We moesten beiden daar om lachen. Fischer, eigenlijk toen nog een kind, keek naar mij, zat wat beteuterd te kijken, en schreef toen zijn zet Dc6 op. Toen ik na afloop – ik won die partij- vroeg waarom hij toch het winnende Tae1 niet gespeeld had, antwoordde hij “Omdat je lachte toen ik het opschreef.”
Ik (ES) denk dat u zichzelf wel wat zult herkennen in dit hoofdstukje. Ook wel in sommige citaten die Hesse vaak aan zijn onderwerpen vooraf laat gaan. Hier bijvoorbeeld :
“ There were people who beat you / Before the game began by the way / They arranged the pieces, the authority / With which they made a move, almost / By the way they lookesd out the window. (Sir John Simon)
In dit boek staan zo’n honderd hoofdstukjes. De meeste zijn wel leuk. Vele bevatten veel schaaktecniek , maar vele bevatten andere wetenswaardigheden het schaken betreffende, en anecdotes. Ik pak nog maar wat.
Mij trekt natuurlijk aan de titel “Poems and problems” Dat gaat vooral over Wladimir Nabokov. Ik wist natuurlijk wel dat hij een schrijver was. Ik las natuurlijk zijn bekendste en nogal wat opschudding veroorzakende ‘Lolita’ (over een veertigjarige man die verliefd wordt op een veertienjarig meisje en ermee vandoor gaat.) en ik las zijn boek ‘De Verdediging’, dat ik kort geleden op de site al noemde, dat over een schaker gaat die wereldkampioen gaat worden, maar door al dat denkwerk tensotte geestelijk van het padje raakt. Ik wist dat hij een van de belangrijkste romanschrijvers was van de vorige eeuw. En dat veel van zijn boeken werden verfilmd. Maar niet dat hij ook ‘schaakprolemen’ maakte. En gedichten! En die publiceerde in een boek ‘Poems and Problems’. Hij besteedde er heel veel tijd aan. Hij schreef daarover : “ Vaak, midden op de dag, tijdens een triviale bezigheid, als ik wachtte op een passerende gedachte, zou ik soms zonder waarschuwing overvallen worden door het mentale plezier dat er zich een knop van een schaakprobleem in mijn hersens opende, mij voorspellende een nacht van werk en groot geluk.” En “Het enige wat ik nu wel betreur nu is dat dat bezeten najagen daarvan, wel heel veel tijd heeft opgeslokt, die ik beter aan talige avonturen had kunnen besteden. “
Een voorbeeld van zo’n schaakprobleem van hem :
Mat in twee !!
Ik zal dit probleem opnemen als hersenfitness 28. Ik ben niet zo gek op die geconstrueerde, echte problemen, omdat je die nooit in een echte partij kunt tegenkomen. Beetje zonde van mijn tijd. Maar voor één keer, vooruit. Het is natuurlijk wel een kunststukje!
En Hesse schrijft : ‘Nabokov was net zo’n schaakfenomeen als zijn hoofdpersoon Luzhin in ‘De verdediging’. Nabokov was de grootste schaakliefhebber onder de schrijvers en omgekeerd!’
De vorige stelling komt uit die roman. Die speelt een rol omdat Luhzin na het afbreken van de partij totaal overspannen in een ziekenhuis verzeilt en zijn verloofde met een briefje van hem in haar hand de partij uitspeelt en zo wordt hij alsnog wereldkampioen.
Hoe dat ging?
Turati – Luzhin uit boek Nabokov
Hesse vond nog meer leuke citaten van Nabokov. Waarvan ik u er op nog een wil tracteren: “Schaakproblemen vragen van de maker dezelfde deugden die waardevolle kunst karakteriseren: originaliteit, vernuftigheid, compactheid, harmonie en een schitterende bedrieglijkheid.”
Het boek bevat niet alleen leuke schaaktechnische uiteenzettinkjes, maar ook anecdotes. O.a veel daarvan in ‘Miscellaneous , worth mentioning ‘ Hij zegt dat hij ze uit kranten en tijdschriften heeft verzameld. BIjv. de volgende verhaaltjes :
Om de wachttijd voor zijn patiënten korter te maken zette een dokter in Madrid verschillende schaakspelen neer. Tot zijn verdriet, want daardoor was hij de enige nog die moest wachten.
Gedurende het Buenos Aires international chess tournement van 1960 verbleven Bobby Fischer en Laszló Szabó in aangrenzende hotelkamers. Op een avond bracht iemand -waarschijnlijk grootmeester Larry Evans – een jonge vrouw naar Fischer’s kamer. De volgende morgen , toen Fischer en Szabó toevallig tegelijk hun kamer verlieten beantwoordde Fischer het vragende gezicht van Szabó met de legendarisch geworden woorden “Schaken is beter”
Naar grootmeester Salo Flohr werd een eau de cologne genoemd, een school in Estland draagt de naam van Paul Keres, naar grootmeester Koltanowski werd in San Francisco een dag vernoemd. 18 september 1983 : Koltanowski- dag, Tony Miles kreeg een universitaire graad in Sheffield voor zijn schaken
In Wijk aan Zee verwijderden protesterende burgers eens 200 koningen uit de klaarstaande dozen met schaakstukken.
Rond 1740 speelde de beroemde filosoof Voltaire een correspondentiepartij schaak tegen koning Frederik de Grote van Pruisen. In Café de la Régence in Parijs werden de zetten altijd opgehaald door een wachtende koerier en naar Berlijn gebracht, waar de koerier weer wachtte op het antwoord. Eén bezoeker keek in het café steeds naar binnen, kwam binnen, ging zitten, volgde wat er op het bord gebeurde, zonder ooit een woord te spreken. Tenslotte moest hij toen de partij uit was toch eens iets zeggen . Hij vertelde dat hij geen flauw benul had hoe dat spel gespeeld werd, maar dat hij getrouwd was, en er de voorkeur aan gaf ’s avonds niet thuis te zijn.
De Russische grootmeester die naar Nederland emigreerde, Genna Sosonko, speelde tot 1985 meer dan 30 partijen met de Zweedse grootmeester Ulf Andersson. Al die partijen eindigden in remise.
Albert Einstein was een vriend van zowel Emanuel Lasker (wereldkampioen van 1894 tot 1921) als van Edward Lasker (1885-1981) ( ook een beroemde sterke schaker die veel toernooien won, veel schaakboeken schreef, maar nooit wereldkampioen werd.) Einstein was buurman van de wereldkampioen. Edward Lasker gaf Einstein eens een gesigneerd exemplaar van een boek van hem. En Einstein deed wat terug door hem een speciaal exemplaar van één van zijn boeken over de relativiteitstheorie kado te doen. Lasker’s boek kwam ooit weer aan de oppervlakte in een antiekwinkel. Toen dat later aan Edward Lasker werd verteld, zei hij : “Het is OK, ik liet zijn speciale editie in de metro liggen.”
Het Australische nationale team bij de Chess Olympiad in 2002 in Bled had een sponsorcontract afgesloten met de pharmaceutische firma Ansell. Deel van het contract was de firma steunen bij de marketing van een serie condooms, genaamd Chessmate.
Er was ooit een klein incident tussen rivalen :
Chigorin beschouwde de positie als compleet gelijk, en bood Tarrasch remise aan. Die weigerde! Dit bracht Chigorin ertoe boos zijn Loper van het bord te halen en te snauwen: “Nou dan, win dit dan maar! “ De stelling opnieuw beoordelend accepteerde Tarrasch toen het aanbod.
Ooit werd een heel openingssysteem naar een amateur vernoemd! Namelijk naar John Lindsay MacCutcheon. In 1885 gebruikte deze clubschaker een huisgemaakte variant van het Frans in een simultaan van wereldkampioen Steinitz. Hij won ermee! Zijn opzet: 1. e4 e6 2. d4 d5 3. Pc3 Pf6 4. Lg5 Lb4 bleek zo solide dat het tenslotte ook in de openingstheorie werd opgenomen. Vandaag de dag is het bekend als de MacCutcheon-variant en wordt nog steeds gespeeld!
Ik moest het hier maar weer bij laten. U zou er zelf nog een hele lockdown in verder kunnen blijven lezen. (Het is bij bol.com nog tweedehands te koop voor 11,75. Bij uitgever New in chess kon ik hem niet meer vinden. )
Maar ik ga nu maar weer eens wat nieuws zoeken in mijn boekenkast.
Opgevist uit Hesse : “The joys of chess” Zie daarvoor ook ”Uit de kast gekomen 10‘
Mat in twee! En niet in meer !!!!
Dit was kennelijk heel erg moeilijk. Ik geloof dat zonder digitaal hulptuig niemand het gevonden heeft. Weer zo’n voorbeeld van zijn oorspronkelijke plaats weg moeten denken van een stuk dat inmiddels verzet is. Na b7-b8D en d7-d6 staat daar die ‘gluiperd op b7’ (volgens Paul) schaak te geven! Dus kan het geen mat in 2 meer worden. Ik kreeg wel veel reacties. Meer dan anders. (vaak wanhopig of fout) Dus meer van u vinden echte schaakproblemen toch wel interessant. Met tegenzin zal ik er dus nog t.z.t. maar eens een paar publiceren.