Het kwam niet uit de kast, maar toch ook weer wel. Ik schreef het al bij de vorige aflevering : ik houd van praatschaak. Maar het aardige ‘Praatschaak’ van Evert Straat ( Ooievaarsreeks, deel 1 en deel 2, uitgave Bert Bakker, 1956) heb ik kennelijk bij een aanval van opruimwoede ooit uit mijn kast laten verdwijnen. Maar nu heeft uw illusionist het weer tevoorschijn getoverd. Geen beeldschone assistente naast me, maar wel een prima hulp, van de firma ‘Schaakboek ‘. Het was gelijk weer een feest.
Straat was een veelzijdig man : hij was advocaat, vertaler van Griekse klassieken en Shakespeare en won daarmee de Martinus Nijhoff-prijs voor vertalers, hij was journalist bij de Volkskrant, o.a. van artikelen over schaken. Hij was zelf ook een vrij sterke schaker. Ik vond een tiental partijen van hem terug tegen bekende grootmeesters. De meeste verloor hij, maar hij won ook wel eens, bijv. nota bene tegen Euwe!
Bladerend in deel 2, met zijn verslagen van belangrijke toernooien, stuit ik op een serie over Amsterdam 1954. Schok der herkenning! Ik was nog maar net met een beetje serieuzer schaak begonnen. Ik studeerde nog op wat toen nog de Amsterdamse “Kweekschool voor Onderwijzers” heette. Nou ja ik studeerde wel een beetje, maar had vooral mijn neus in schaakboekjes. Dat moest ook wel want wegens tekort aan echte schakers werd ik aan het laatste bord gezet van het kweekschoolteam dat enkele sterke veelbelovende jonge clubspelers herbergde. Ik mocht niet al te veel uit de toon vallen. Ik maakte wel vorderingen. Toen het Kweekschoolteam een jaar later eerst schoolschaakkampioen van Amsterdam werd en daarna van Nederland, was ik opgeklommen tot het vierde bord. In 1954 was ik nog lang niet zo ver, maar ik kende wel al namen van toenmalige beroemdheden. Dus ik keek mijn ogen uit in de Apollohal, waar de Schaakolympiade 1954 georganiseerd werd. Die zou oorspronkelijk plaatsvinden in Argentinië, maar dat lukte daar om financiële redenen niet. Half juli werd dat, rijkelijk laat, door de Argentijnen medegedeeld. Het werd een huzarenstukje van Lodewijk Prins (ja die van ‘Uit de kast 15’) , die vond dat het dan maar in Amsterdam moest gebeuren. Hij had twee maanden! Stel u voor. 26 landenteams, elk met 5 of 6 spelers De financiën voor elkaar krijgen, hotelkamers reserveren, contact met deelnemende landen, materiaal en geschikte ruimte reserveren, enz. , enz. Hij fikst het! Ik woonde er om de hoek. Het was het eerste schaaktoernooi dat ik bezocht. Er zouden er nog ontelbare volgen.
Straat schrijft erover en ik herken het nu nog allemaal. Ik zag Najdorf, Euwe, Botwinnik , enz, enz. in het wild. Het was er bomvol. Ik lees bij Straat dat er 1700 bezoekers waren. Ik was er op de avond dat Nederland tegen Rusland moest. Straat: “Intussen zat en stond men vanavond in de Apollohal rijen en rijen dik; bij de demonstratieborden werd ook op de grond gezeten en het kostte veel techniek en combinatievermogen om te weten te komen wat er gebeurde.” Ik had dat duidelijk niet in huis Het was zo druk dat ik de demonstratieborden niet kon bereiken, en van de partijen helemaal niets zag. Over de koppen van toeschouwers heen kon ik nog net de hoofden zien van de langere mannen Donner en Euwe toen ze hun tegenstanders de hand schudden. Van Prins en Cortlever zag ik niets, want die zaten achter hun bord. Toch was het leuk. Heel erg spannend namelijk. De USSR was in die tijd de absolute heerser over het schaakleven. Schaken was daar een schoolvak. Ze bezaten tientallen supergrootmeesters. Elke uitgezonden Russische schaker kon een toernooi winnen. Ook als wij zijn naam nog nooit gehoord hadden. Rusland had dus al vijf keer zo’n Olympiade gewonnen. En dat vond de USSR belangrijk. Nu ook weer. In de Apollohal zaten dus de allergrootsten: Botwinnik, Smyslov, Keres, Bronstein, Kotov. Ik wist: in eerdere ronden hadden ze met 4-0 of zoiets tegenstanders vermorzeld. Hoe gingen de Nederlanders het eraf brengen? Ik zag niets, maar hoorde wel het opgewonden gezoem in het publiek. Gelukkig kan ik nu alsnog bij Straat preciezer lezen wat er gebeurde: Dat volgt hier:
“Om zeven uur was het duidelijk, dat er aan geen van hun borden een ongeluk was gebeurd. Men stond tegen de keur van het Russische meestersgilde voorlopig niet slecht. Euwe behandelde met zwart een Nimzowitsch-normaalstelling zorgvuldig, Donner hield een Nimzo-Indisch, variant Dc2 en d5, in evenwicht, Cortlever had kleine moeilijkheden in een Schlechter-variant van de Slavische partij tegen Bronstein, en Prins kreeg tegen Kotov in een Pirc- opening goed spel. Er was geen tijdnood, in onverstoorbare rust zat de Nederlandse ploeg achter de borden en Cortlever hapte al spelende smakelijk in een appel. Dat het een zure zou worden kon hij toen nog niet weten. De eerste werkelijke gebeurtenis -zoiets waarvan in een toernooizaal onmiddellijk de temperatuur stijgt- was een pionoffer van Euwe op de 21ste zet. Wat kreeg hij daarvoor? Druk op de d-lijn. Meer konden we niet ontdekken. Stelselmatig begon de wereldkampioen Botwinnik die druk te neutraliseren en al stond Euwe op dit moment zonder twijfel best, hij was een pion achter…. Donner had intussen de dames geruild en hoefde zich in het eindspel dankzij sterke paarden over zijn geïsoleerde d-pion niet al te veel zorgen te maken. Cortlevers moeilijkheden groeiden helaas zienderogen maar Prins kreeg voortreffelijk spel: een gat op f5 verlamde de stoere Kotov in zijn bewegingen. Even later viel de eerste beslissing: Smyslov winnaar van het kandidatentoernooi van verleden jaar, gelijke van de wereldkampioen in de titelmatch, bood tegen Donner remise aan. De Nederlander had geen enkele reden dat aanbod te weigeren en zo oogstte onze ploeg het eerste halve puntje. Een half uur later was het ook in de partij Botwinnik- Euwe zover. Juist toen Euwe aanstalten maakte te bewijzen dat zijn stelling werkelijk zeer goed was, ondanks de pion achter, stelde de wereldkampioen voor het punt maar te delen. Opnieuw was er geen reden zulks af te slaan; het risico door te spelen op winst was niet gerechtvaardigd. Wonderlijk was dat toen Euwe de remise accepteerde een luid applaus door de zaal klaterde. Dat huldebetoon maakte de indruk dat men onze oud-kampioen, wiens kracht nog altijd enorm is, zowaar gaat onderschatten. Met twee remises tegen Rusland was intussen onze kans op een tweede plaats geweldig gestegen. Zat er nog meer in de Nederlandse ploeg? Welnu, het bleek meer en meer dat Prins de grote Kotov in een uiterst moeilijke stelling had gemanoeuvreerd. Cortlever stond langzaam op verlies. Bronstein snoerde hem met geraffineerde manoeuvres in, drukte hem dood, zoals dat heet, maar Prins had beslist winstkansen. En toen Cortlever tenslotte op moest geven, wisten we met zekerheid dat Prins niet zou verliezen en waarschijnlijk voor compensatie van de eerste Nederlandse nul zou zorgen. De opwinding bereikte daarmee tegen 22:30 een hoogtepunt. Te weten te komen wat er bij Prins-Kotov gebeurde, werd steeds moeilijker – en het ging tenslotte om een pionneneindspel waarin alle motieven van deze zo broze stellingen -verst verwijderde vrijpion, oppositie, tempo, en driehoekje mee klonken- en dan moet men precies weten hoe de stelling is. Nog op het laatst was er verschil van mening of een pion van Prins nu op a2 dan wel op a3 stond, wat van grote betekenis kon zijn. Maar toen dan Kotov met een meer dan somber gezicht zijn zet insloot (ES: in die tijd werd een partij laat op de avond afgebroken met een afgegeven zet in een enveloppe, die bij het hervatten pas werd geopend.) ging het gerucht door de zaal dat Prins gewonnen stond. Dat werd toegegeven door Lilienthal die in dit eindspel als secondant niets meer te analyseren zag. Het werd bewezen door Van Scheltinga. Maar we zullen pas gerust zijn als we de 1 van Prins tegen Kotov veilig als een turf op de tabel zien staan. “
“Het wordt twee-twee. Een prestatie die eerbied afdwingt. Die de Nederlandse ploeg tot één van de sterkste van het toernooi stempelt. Dat geeft moed en zelden heb ik drommen mensen met zo stralende gezichten en eindeloos geduld voor een vestiaire zien staan Er werd druk uit het hoofd geanalyseerd. “Prins had de oppositie” “Kotov ging voor het blok” . Het schaakjargon bloeide en bewees in allerlei vormen zijn plastische kracht.”
Ik wist nu al weer meer dan ik me kon herinneren. Maar in deze mooie moderne tijd kun je nog dichter bij het verleden komen. Zowat de hele schaakhistorie ligt opgeslagen in digitaal te benaderen partijen. Ik zoek en vind de partij met het vraagteken van Euwe en de partij met het uitroepteken van Lodewijk Prins. Eens kijken of Evert Straat de werkelijkheid respecteerde of geweld aandeed. Even vragen aan prof.mr dr K. wat hij ervan vindt.
Ja, Straat heeft het goed, hij verzint niks.
Wel denk ik na het bekijken van de analyse: Was superkampioen Botwinnik (die naam alleen al) vanavond niet in zijn beste bui, of speelde Euwe nu zo geniaal? Prof. mr dr K. vindt ook dat het pionoffer van prof. dr Euwe wel correct is. Bij de eindstand heeft Botwinnik niks meer. Overigens begrijp ik niet echt hoe Euwe als hij het offer brengt zoiets al ziet. Het zal wel een grotere manoeuvreermogelijkheid voor zijn stukken zijn. Ik begrijp wel waarom aan het eind de stand gelijk is. Door de actieve toren dreigt zwart ook weer een pion terug te winnen.
De partij van Lodewijk Prins gaat mijn schaakmogelijkheden nog veel verder te boven. Hoe kom je ertoe om je loper aan de rand van het bord met g4 op te sluiten? Het lijkt dan net zo’n zielig, machteloos wezen als dat malle paard op h8, maar als die weg wil kan dat nog, maar die loper? Dat ook Prins verder meer mogelijkheden voor zijn stukken heeft, dat zie ik wel. Maar dat je dan vooruit ziet dat je zo dit eindspel kan winnen? En ja, het zit er allemaal in : oppositie, tempo-driehoekjes, de andere koning op zijn weg belemmeren, de positie van de koning.
Tabe Bas, een in Amsterdam bekende acteur, zanger en schaker, een keertje open kampioen van Nederland, vriend van velen, o.a. van Donner. Ik herinner me nog wat die me ooit eens bij hem thuis vertelde, toen ik als twintigjarige beginner daar met hem een potje mocht schaken. Hij had hij veel rapid met Prins gespeeld, zei hij, en hij kwam bijna altijd goed weg. Tot het eindspel. Dan werd hij steeds op mysterieuze wijze weggespeeld. ‘Tegen Prins zijn eindspeltechniek ben je machteloos’ vond hij. Nou u kunt daar in het volgende potje wel een indruk van krijgen.
Eens even kijken of ik nog meer kan vinden dat me inspireert. Nou dat duurt niet lang. Er is genoeg. Mijn aandacht wordt getrokken door een artikel waarin het woord Colle voorkomt. In mijn laatste actieve periode in Aris de Heer speelde ik dat geregeld. Ik won er veel mee. Vooral in de externe. Er zijn twee mogelijkheden: de ouderwetse Colle van Colle himself, en de vernieuwde Colle van Zuckertort en Koltanowski. Dat laatste speelde ik. Ik zag het Ron ook een paar keer spelen, maar hij keek ook naar de echte oude Colle-opstelling. Alleen Frank had het door, waarschijnlijk intuïtief, hoe hij het minder prettig voor me kon maken. Met een heel vroeg Lb7! Dat werd dus remise.
Dit artikeltje van Straat is dus ook leuk voor mij. Wat heeft Straat over Colle te melden?
“Van kwaad tot erger daaraan moest ik denken, toen ik dinsdagavond in de Apollohal een partij volgde, waarvan ik de acteurs voorlopig verzwijg. Door een misverstand tussen pers en publiek dat uit kranten begrepen had dat die avond niet gespeeld werd , doch had vergeten dat er behalve een winnaarsgroep ook nog een classificatie-toernooi aan de gang was. De radio werd te hulp geroepen en tegen 9 uur pm was de opkomst redelijk. Hoeveel men mist als men in een landentoernooi de staart negeert, bleek wel weer vanavond. Een Ier van formidabele kracht opende tegen een beroemde Fransman met d4, en gaf met zijn volgende zetten te kennen dat hij het Colle-systeem wilde proberen.
De Belg Edward Colle was tussen 1923 en 1935 een der sterkste van de toenmalige meesters geworden, met een zeer originele stijl (waarvan onder andere onze Euwe menigmaal last heeft gehad) en die slechtsdoor een hardnekkige maagkwaal, waaraan hij tenslotte bezweek, verhinderd werd tot de allerhoogste regionen door te dringen. Colle was in Nederland in die jaren geliefd als weinig buitenlandse meesters. Toen hij stierf had hij de schaakliteratuur verrijkt met vele fraaie partijen en met een vernuftig openingssysteem, dat nog altijd zijn naam draagt. De Ier wilde dus Colle, maar de Fransman had er geen zin in. Laat ik even de partij achter elkaar noteren, het zijn maar 23 zetten.”
Hij geeft er geen commentaar bij. Ik geef hieronder dus het commentaar van Prof. Mr Dr K., ingepakt in mijn omslachtiger taalgebruik, met ook nog een beetje wijsheid van mijn eigen zelvers.
Onbekende – Anonymus, 1954
Ik vind dat die Fransman terecht beroemd is, want die is af en toe mooi bezig. Maar die Ier mag dan ‘formidabele kracht’ hebben, daar krijgen we hier niet veel van te zien. We zien wel dat je bij de Colle er niet op hoeft te rekenen dat je in de opening gemakkelijk beter spel krijgt. Je moet het hebben van later in de partij tactische mogelijkheden.
Ik wil het hier maar even bij laten. Ik was het eerst niet van plan, maar misschien komt er nog een tweede aflevering bij ‘Schaakpraat’. Even kijken of ik nog meer vind dat me inspireert. In ieder geval tot kijk.
Gaat over zijn beste partijen. Tja, dit boek bevat 110 partijen. Die heb ik destijds natuurlijk niet allemaal nagespeeld, en dat ga ik zeker nu ook niet doen. Gelukkig is er intussen wel wat veranderd. Bij Chessgames.com kunnen we nu bijna al die partijen terugvinden en downloaden! Dat gaat mij nu ook een hoop tijd schelen. Ik kan zo gemakkelijker wat voor u uitkiezen en hoef ze niet zet voor zet op mijn computer te zetten.
Overigens vind ik het wel jammer dat er aan het naspelen van al die partijen niet valt te beginnen, want het zijn werkelijk allemaal juwelen. Maar ja, ik ben geen professional en ga het helaas niet meer worden ook. Chessgames heeft bij Shirov ook een rubriek: ‘notable games’. De meeste staan ook in zijn boek. Dus daar kan ik mooi mee beginnen.
Dit boek werd gepubliceerd in 1997 (uitgever Cadogan Chess), en bevat zijn keuze uit zijn partijen tot 1996. In 2005 verscheen er nog een ‘Fire on board’ deel 2, met zijn partijen tot 2004.
Deel 1 zou eind 1995 uitkomen, maar dat ging niet door, want in 1995 werd Shirov’s laptop gestolen! Kon hij weer opnieuw beginnen. Jonathan Speelman schrijft in het voorwoord dat Shirov ook in het gewone leven een beetje chaotisch was. Hij zal er wel veel spijt van hebben gekregen dat hij geen kopieën van zijn werk had gemaakt.
De titel ‘Fire on board’ dekt de lading. Ook Shirov was beroemd om zijn stukoffers en gewaagde, complexe, tactische stellingen. Niet zo gek , want als puber was Michael Talj enige tijd zijn coach! Die had van het jongetje Shirov een paar partijen gezien en begreep direct: dit wordt een hele grote! En dat werd hij! Geruime tijd stond hij derde op de wereldranglijst Was ook ooit een sollicitant voor de match om de wereldtitel. Nadat hij tegen de verwachting in een match ruim had gewonnen tegen Kramnik zou hij In 1998 om de titel spelen tegen Kasparov. Doch wegens financiële problemen ging die match nooit door! Jammer, jammer, want dat had wel een fraai spektakel kunnen opleveren. In zijn toptijd was zijn rating 2760. Hij schaakt nog steeds volop (is intussen tegen de 50) , maar zit niet meer in de top 10. Rating nu 2660.
Geboren in 1972 in Letland. Leerde schaken van een broer toen hij 4 was. Vergat alles weer, maar werd op zijn 7e opnieuw geïnstrueerd, en toen was het wel raak. Al snel konden zijn vader en broer niet meer van hem winnen. Hij werd naar een ‘schaakschool’ gestuurd. De eerste partij die Shirov de moeite waard vindt om in zijn boek te behandelen is een partij uit 1983, toen hij elf was. Ook leuk voor ons om daar ook maar mee te beginnen.
Ik vermoed dat ieder van u er nu nog veel voor over zou hebben om zo’n partij gespeeld te hebben. En zeker dus op elfjarige leeftijd!
Voor gezellige anecdotes en mooie herinneringen aan andere kleurrijke schakers moet u in dit boek niet zijn. Het gaat over schaakstukken, niet over mensen. In zoverre dat we wel een beetje mogen vernemen over Shirovs eigen verwachtingen en soms teleurstellingen bij de ontelbare toernooien waarin hij meedeed. Maar wel kort en zakelijk: ‘ik bleek niet in vorm’, ‘het werd een disaster’, ‘gelukkig ging het daarna beter en won ik drie partijen op rij’ e.d. Nee, hij moet het hebben van de fraaiheid van heel veel van zijn partijen, en de degelijkheid en objectiviteit van zijn analyses. Voor mij wel een beetje jammer want ik houd erg van ‘Praatschaak’ . (Die term werd uitgevonden door Evert Straat die in 1965 twee Ooievaarpockets publiceerde onder die titel. Bomvol verhalen over de toenmalige schaakgoden. Ik ben ze kwijt geraakt, maar heb ze bij het onvolprezen schaakantiquariaat ‘Schaakboek‘ weer kunnen bestellen. Wellicht iets voor een volgende aflevering?)
Nu rest mij dus niets meer dan u een keuze te offreren uit partijen met schitterende offers. Hij was trouwens ook een eindspelvirtuoos, Maar dat leent zich minder goed voor onze websiterubriek.
In 1990 werd Shirov jeugdwereldkampioen bij de junioren tot 18 jaar. Beslissend was een overwinning op Lautier in de negende ronde. (Lautier was toen hij niet lang geleden stopte met schaken de enige schaker met een positieve score tegen Kasparov)
Ik ga meestal alleen de beslissende fase publiceren. Ook al schreef Paul Verkooijen me dat hij graag hele partijen wil zien, in de hoop zo tegenwicht te kunnen bieden tegen zijn ‘luiheid’, die studie van openingenboekjes in de weg staat. (Ik zal hem de hele partij wel mailen. Wie ben ik om hem niet te willen helpen tegen zijn luiheid.) Maar ik vrees dat zes of meer hele partijen in deze aflevering menigeen weer tot andere vormen van luiheid gaat verleiden.
Alexey Shirov – Joel Lautier 1988
De volgende partij voorziet S. van de volgende inleiding:
‘The game is clearly not impressive in his quality, but the sacrifices and pawnpromotion seem so amusing to me that I couldn’t help including it in the book’
Gelukkig maar. Ik denk dat wij, eenvoudige amateurs van Aris de Heer, juist zo’n partij nog wel aardig kunnen volgen.
Vooruit, voor Paul, toch maar even iets over de opening: Het begint als een Benkö-gambiet oftewel Wolga-gambiet. Ik hoorde Bert het eens schertsend benoemen als het Wodka-gambiet. Niet zo gek want het werd een tijdje veel door Russische schakers gespeeld. : 1. d4 Pf6 2. c4 c5 3. d5 b5 4. cxb5 a6 Ik zag het , geloof ik, een poos geleden Ron nog wel eens met zwart spelen. Zelf heb ik me er ook een tijdje aan bezondigd. Je ziet het op hoog niveau nauwelijks meer. Het kan scherp worden à raison van slechts één pionnetje.
Na 5. bxa6 Lxa6 open a- en b-lijn voor te zijner tijd zware zwarte stukken, en mooie lopers, en wit kan niet zomaar e4 spelen want dat is hij (na Lxa6 en Lxf1) zijn rochade kwijt. Maar wit weet tegenwoordig wel wat je het beste kunt spelen. Ook is het goed mogelijk om ‘fire on board’ te voorkomen, als je je wat bescheiden opstelt. Bijv. met wat Shirov hier doet. 5. b6 !? Het pionoffer weigeren. Ik heb het zelf ook één keer in mijn leven gespeeld, in 1977, tegen onze meervoudige clubkampioen Roet. Het viel me tegen. Roet hield het vrij moeiteloos gelijk. Ook Shirov schrijft dat hij er later vanaf is gestapt omdat het minder problematiek geeft, maar ook minder kans op winst.
Maar in de volgende partij breekt desondanks toch brand uit aan boord. We beginnen bij zet 17.
Alexey Shirov – Arnaud Hauchard 1990
En dit alles toen hij nog slechts 18 lentes telde.
We zagen eerder bij de aflevering over Talj dat diens offers lang niet altijd correct waren, maar vaak ook gespeeld werden met de bedoeling complicaties te scheppen in de tijdnoodfase. Shirov laat in de volgende partij zien dat hij dat ook kan. Zelfs een Kramnik (wereldkampioen van 2000 tot 2007) raakt in de complicaties de weg kwijt. Terwijl hij bij winst het toernooi had kunnen winnen. En een heel belangrijk toernooi! Jarenlang (1978 tot 2010) was het toernooi in Linares een absolute topper. Daar kwamen alleen de allergrootste schaakgenieën bijeen om de krachten te meten. Die lieten zelden verstek gaan. Kramnik won het later toch, in 2000 en in 2004. Andere meervoudige winnaars o.a. Kasparov, Karpov, Anand, Topalov, Ivantstsjoek. En … Timman, in 1988! In zijn toptijd. Grote jongens dus.
Vladimir Kramnik – Alexey Shirov 1994
In de volgende partij is er geen sprake van niet-correcte offers om herrie te schoppen in het kippenhok. Zijn 13e zet is huisvlijt, schrijft hij ,en gevonden bij de na-analyse van een eerdere partij, En dat blijkt de weerlegging van deze toen veel gespeelde variant van het Siciliaans. Van de rest van de offers heeft hij waarschijnlijk wel wat achter het bord bedacht. (Wel achter het bord maar niet op het bord. Ik zag Shirov vaak langdurig naar het plafond of de muur zitten kijken als hij een nieuwe zet bedacht.) Zijn tegenstandster Judith Polgar was als kind destijds door haar vader eindeloos getraind in tactische stellingen, en tactiek was een van haar sterkste punten, Maar hier wordt ze volledig afgetroefd. Er is nergens een speld tussen te krijgen.Alexey Shirov – Judit Polgar
Mede dankzij deze overwinning eindigt hij 3e in het Fontys-toernooi in Tilburg, achter Gelfand en Jeroen Piket, die de eerste en tweede plaats deelden. Ver voor grote jongens als Karpov, Svidler, Adams, Leko.
Op het uitvoerige deel van zijn boek, met 81 partijen tot 1997, volgt een kleiner deel met eindspelstellingen. Hij vindt zelf dat daar zijn grootste kracht ligt. Want, zegt hij, in het eindspel komt het vaak aan op lange exacte berekeningen, en minder op ‘gevoel’. En daar is hij goed in.
De stellingen die hij in zijn boek analyseert leveren inderdaad lange en brede varianten op, Te uitvoerig en ook vaak te moeilijk voor onze eenvoudige schaaksite. Ik vond er één die er miscchien geschikt voor is:
Shirov – Ivantsjoek 1995
Omdat mijn verhaal nu wel al veel van uw doorzettingsvermogen heeft gevraagd, ga ik het nu niet meer hebben over een ander hoofdstuk in dit boek waarin hij partijen publiceert die hij speelde met de Botwinnik-variant. Dat is een variant om met wit de Meraner te bestrijden. Dat is een van de scherpste zwarte verdedigingen tegen d4. Frank speelt hem nogal eens, zonder al te veel theoretische achtergrond! 1 d4 d5 2. c4 c6 3 Pc3 Pf6 4 Pf3 e6 5 Lg5 dxc4 6 e4 b5 7 e5 h6 8 Lh4 g5 9 Pxg5 hxg5 10 Lxg5
Natuurlijk een opening naar Shirov’s hart, immers een stukoffer op de 10e zet! Ik heb er vroeger naar gekeken, maar kreeg niet veel kans om het te spelen. Gelukkig maar, want het is zodanig ingewikkeld dat je er je wel meer tijd aan moet besteden dan ik toen tot mijn beschikking had. Maar zeer interessant! Ik ga zelf zeker dit hoofdstuk nog eens goed bekijken, En als Frank dat ook zou willen, kan ik hem het boek wel even lenenl
Ik ga maar stoppen met mijn grasduinen, Het wordt me allemaal te veel. Veel te veel moois. Het boek is nog te koop. Eventueel in de uitgebreide versie van deel 1 + deel 2. Ik geloof zelfs dat het gratis te downloaden is. Moet je wel veel vrije tijd ter beschikking hebben.
Train uw voorstellingsvermogen. Zonder schaakprogramma of houtjes.
Zwart speelde hier 31. …… Te7 met de bedoeling op e4 stukken te gaan ruilen. Goed idee?
Ik kreeg niet veel reacties. Wel mooie varianten van Peter v. P. , Kees K. en Gerrit v. D. Natuurlijk Kees, ik had Te7 nog niet in het plaatje gezet, om het wat moeilijker te maken.