Er zijn mensen die slapend rijk worden. Er zijn ook mensen die slapend kunnen schaken.
De voor velen van u nog bekende Andre Mulder kon dat. Ik leerde hem kennen toen ik inviel voor Aris de Heer in een externe wedstrijd. Ik was even geen actief clublid toen omdat de clubavond van vrijdag naar dinsdag was verschoven en dan kon ik niet, wegens mijn werk. Maar ik kon wel invallen voor de externe. Hij zat ook in de automobiel waarmee ik mocht meerijden naar het adres van onze uitwedstrijd. Hij klaagde erover dat hij niets van openingen wist. Ik bood hem aan met hem wat vluggertjes te gaan spelen om aan zijn repertoire te werken. Dat gebeurde op vrijdagavonden. Eerst af en toe. Maar al spoedig elke week. Duizenden vluggertjes hebben we gespeeld. En ook rapidpartijen. Ik denk wel 35 jaar lang. Hoewel we zo'n tien jaar geleden een stapje terug deden, het werd een keer per 14 dagen. Het werd vaak diep nachtwerk en de potjes schaak werden kwistig met alcohol besproeid. Met Andre maakte ik enkele keren mee dat hij na zo'n lange werkdag en werkweek, zo rond 24.00 uur, als hij even niet aan zet was, begon te knikkebollen achter het bord, en zittend wegdommelde. Ik deed dan mijn zet en gaf een extraharde klap op de klok, waarna hij wakker schoot, dan even wat glazig naar het bord keek, zijn zet deed, en weer wegzakte. Heel vaak zat ik dan aan te kijken tegen een prima voortzetting, waar ik helemaal niet blij mee was. Het was me snel duidelijk: Andre schaakt slapend sterker dan wakend. En dat is in overeenstemming met zijn principe dat je niet te veel moet nadenken bij schaken, maar gewoon je intuïtie volgen.
Maar we zouden het over David Bronstein hebben. Welnu, zo kwam ik erop, ook Bronstein was slapend een sterk schaker.Hij vertelde ooit dat hij in een droom een mooie schaakpartij gespeeld had.Toen hij wakker werd schreef hij hem meteen op. Die partij en het verhaal zijn haast te mooi om waar te zijn. Maar Bronstein was een keurige man , met principes. Ik geloof niet dat hij die partij later wakker heeft verzonnen. Ik geloof hem!
even geduld, we experimenteren met een ander diagram
NN – David Bronstein (slapend)
Het is natuurlijk wel mogelijk dat hij bij zijn analyses van het Nimzo-Indisch al een deel van de partij op het bord heeft gehad. (computers waren er toen nog niet) Hij was expert in veel openingen en verraste geregeld vriend en vijand met nieuwtjes. Die zal hij meestal wel thuis bedacht hebben. (een enkele keer aanwijsbaar ook wel tijdens een officiële partij.)
Ooit antwoordde een grootmeester op de vraag of hij zich had voorbereid op de komende partij tegen Bronstein: 'Onmogelijk, tegen die man kun je je niet voorbereiden.Die speelt altijd iets wat je niet verwacht."
Het was in ieder geval heel onverstandig om je te begeven op terreinen waarvan iedereen wist dat B. daar expert in was. Bijvoorbeeld het Koningsgambiet. Ook al had je toevallig wit. Je liep het risico dat je dan met een miniatuurtje van het bord werd gezet.
Efimov- David Bronstein (1941)
Toen Bronstein de leeftijd had bereikt waarop normale mensen met pensioen gaan, was zijn schaakkracht duidelijk verminderd. Zijn Elo zakte naar rond 2480. Maar zijn schaakhonger nog lang niet. Hij schaakte stug door. Hij hield lezingen, schreef beschouwingen, boeken, gaf demonstraties, enz. Hij stak zijn mening niet onder stoelen of banken. Er moest een andere schaakklok komen. Er moesten meer toernooien komen met vluggertjes en rapid. Lang nadenken voor een schaakbord was helemaal niet zo belangrijk. De briljante zetten komen meestal snel, bij intuïtie. De tijd die schaakmeesters gebruiken is meer om te controleren of ze het wel bij het goede eind hebben, zich niet vergissen, dan om briljante ideeën te krijgen. Die komen, op grond van kennis en ervaring, gewoon snel opborrelen. Schaken moet vooral ook leuk blijven voor het publiek. Te veel schaakpartijen van grootmeesters zijn gewoon saai en vervelend. Bronstein kreeg steeds meer interesse voor de schaakcomputer. Wat is het verschil tussen het 'denken' van het schaakprogramma en dat van de mens? Waarom kan een grootmeester toch vaak winnen van een computer, hoewel hij veel minder snel denkt, veel minder zetten vooruit berekent, meer gehinderd wordt door emoties (onzekerheid, angst, onderschatting, enz.)? Daar schreef hij over, sprak daarover.
Vanaf 1986 tot ong.1997 organiseerde AEGON de toernooien Mens-Machine, in Den Haag. Er was na afloop een totaalstand mens-machine. En een individueel eindklassement. In het begin konden de machines niet op tegen de mens. Bronstein won zo'n toernooi in 1992. Maar rond 1995 won de machine in de totaal-eindstand. Ondanks het feit dat er steeds meer sterke grootmeesters meededen: In 1996 bijv. Jan Timman. Jeroen Piket, Speelman, Vaganian (!) , Seirawan (!) , Nunn (!), Susan Polgar, Hans Ree, Ger Ligterink. En natuurlijk Bronstein die er bijna elk jaar bij was, maar het toernooi toen niet meer kon winnen. Hij was toch wat minder sterk, en computerprogramma's sterker.
Vele jaren gingen André en ik er kijken. Het was geweldig. Een grote zaal, met heel veel deelnemers. Gek genoeg met niet al te veel publiek. Je liep gewoon tussen de borden door en stond op een meter afstand naar de verrichtingen te kijken van heel beroemde schakers. Ik herinner me dat Nunn een keer woedend opkeek van zijn bord, en mij lang en bestraffend aanstaarde. Hij vond dat ik te hard fluisterde. (Een situatie die veel schakers van mijn club zullen herkennen. En ik was toen nog helemaal niet doof! ) En het was vaak heel spannend. Ik stond voor een bloedstollende partij van Vaganian. Omdat de operator altijd zijn monitor tegenover en naast de schaker had staan ( die mocht niet kunnen afkijken) was de plaats tegenover de grootmeesters en meesters altijd onbezet. Net als Bronstein was Vaganian een schaker die bekend was om zijn aanvallende stijl, nooit te beroerd om daar risico's voor te nemen. Vaganian leek verloren te staan. Was hij nu aan het schwindelen, of zag hij echt nog een uitweg? Ik stond tegenover hem aan zijn bord gekluisterd. Vaganian (Elo rond 2570) redde het net. Remise. Hij keek op van zijn bord, en naar mij. Ik demonstreerde zogenaamd een zucht van verlichting. Een stralende lach verscheen op zijn gezicht. Ik trots: een beroemde grootmeester had mij toegelachen.
Verder wandelde ik even achter Bronstein aan. Die zat nauwelijks achter zijn bord. Die deed een zet en liep dan weer rond om de ontelbare mensen die hij duidelijk persoonlijk kende de hand te schudden en er een praatje mee te maken. Hij stond erom bekend dat hij gemakkelijk sociale contacten legde. Mensen hielden van hem. Ik stond verschillende keren op het punt hem te gaan waarschuwen dat zijn klok al lang weer liep, maar weg was dat kwikzilverige, keurig in pak en das geklede, mannetje alweer. Geen wonder dat hij dit jaar niet verder kwam dan de 25e plaats ( van ong. 100 deelnemers) . Seirawan won het toernooi dit jaar.
(Terzijde: Ik herinner me dat deelnemer schaakmeester Rob Hartoch ons vroeg of hij na afloop met ons mee naar Amsterdam mocht rijden. Ik kende hem. Ik gaf hem als jongen bijles : ontleden en spellingregels, waarna hij me ter betaling van die lessen in vluggertjes onafgebroken afdroogde. Ik leerde daar niet veel van, want ik begreep achteraf absoluut niet wat ik fout gedaan had. En dit ventje van 15 dacht nauwelijks na. Ik las een poosje terug in een 'in memoriam' door Hans Ree dat die dat Hartoch's kracht en zwakte vond: hij had zo'n fenomenaal stellinggevoel dat hij nauwelijks rekende. Hij werd er lui van. Haalde wel de meestertitel, maar brak nooit echt door. En geld had hij nooit. Maar hij kon niet meerijden want ik reed in een bestelauto, met maar twee zitplaatsen.)
In zijn boek "The Sorcerer's Apprentice" geeft Bronstein in het hoofdstuk "My experience with Computers" een 15-tal partijen van hem tegen computers. Met commentaar, vooral bedoeld om duidelijk te maken waarin precies het verschil zit tussen het digitale en het menselijke denken. Eén ervan zal ik in de volgende (laatste) aflevering gebruiken. Nu vast een voorproefje.
David Bronstein- Deep Blue (die partijen van Kasparov won) , 1996, 30 minuten rapid.
1.e4 c5 2.b4!! (Het zal niet! Typisch Bronstein. Maar tegen een sterke computer?) cxb4 3.a3 d5 4.exd5 Dxd5 5.Pf3 e5 6.axb4 Lxb4 7.Ta1- a3
(Welja, geef maar een kwaliteit weg. En in godsnaam, waarvoor?)
Aan het eind van de partij en na te hebben verkondigd dat iedereen dus ten onrechte denkt dat je alleen kans maakt tegen computers met saaie gesloten stellingen waarin de horizon ver weg ligt, besluit de schrijver met: " Zoals ik al zei, het is natuurlijk eenvoudig om saaie zetten te doen tegen computers, maar ik wilde bewijzen dat zij geen schaak spelen. Zij berekenen alleen zetten, en het menselijk brein, in tegenstelling tot computers, kan denken, voelen, heeft emoties, intuitie, enz. Alles dat schaak zo fascinerend maakt voor ons mensen, ligt achter het bereik van computers."
Bronsteins analyses en het verdere verloop van deze partij de volgende keer, in deel 4
Wordt vervolgd